Archive for June, 2014

Het regent alweer pijpenstelen. En dat is zeker niet de eerste keer deze maand. Een paar dagen geleden, toen ik nog in Moskou was, toonde het Russische journaal  al beelden van overstromingen in Tuva. Vanwege overvloedige regenval. Maar juist vandaag is die regen niet handig. Ik wil namelijk een bezoek brengen aan de Oudgelovigen in Erzhey. Naar het schijnt altijd al een hachelijke tocht, vanwege de gesteldheid van de weg naar daar. Maar na zoveel regen, zo vertelt Omar, mijn chauffeur, is er van een weg waarschijnlijk helemaal geen sprake. Toch krijg ik niet de indruk dat hij zich meteen zorgen maakt. Eerder het tegenovergestelde. Hij lijkt wel zin te hebben in dit ritje. We lopen naar zijn auto, een legergroene Russische jeep. ‘Gemaakt voor onbegaanbare wegen’, gniffelt hij. Hij stelt me voor aan een tweede Omar, zijn assistent. Speciaal ingehuurd om de jeep in het voorkomende geval uit te graven. Zijn gereedschap, twee spades, liggen glimmend achterin. Het is duidelijk, we zijn uitstekend voorbereid.

De eerste twee uur rijden we in een woedende vaart over een, voor Tuvaanse begrippen, uitstekende weg. Omar is nog steeds in een opperbeste stemming. Hij rookt zijn sigaretjes, draait zijn Tuvaans muziekje en doet zijn best de tocht zo gerieflijk mogelijk te maken. Alhoewel, die woedende snelheid hier niet echt toe bijdraagt. Vooral omdat die uitstekende weg, vanwege achterstallig onderhoud, vol gaten, kuilen en hobbels zit. Het is dan ook vooral een kwestie van mezelf goed vasthouden, hoofd intrekken en altijd alert zijn op onverwachte manoeuvres. De meegebrachte blikken Baltika bier stuiteren door de auto. Twee beginnen er spontaan te lekken zodat de benzinegeur  zich met een bierlucht vermengt. Voordat ik ze naar buiten kan kieperen, heeft bijrijder Omar ze al aan de mond gezet. Hij slurpt ze haastig en met pretoogjes leeg.

Na twee uurtjes komen we aan in Sarig Sep, het administratieve centrum van dit deel van Tuva. Omar waarschuwt me dat het nu voorbij is met de snelheid en het comfort van de moderne maatschappij. We betreden het gebied van de Oudgelovigen. Nu is Tuva op zich natuurlijk al het einde van de wereld. Maar toen de Oudgelovigen hier aankwamen, vonden ze het toch nodig verder te kijken dan de hoofdstad. Want daar wonen ze niet. Bovendien, al te veel zin te integreren met de lokale bevolking hadden ze ook al niet. En dus zochten ze naar een afgelegen gebied. Naar een plek zonder mensen. Het gevolg laat zich raden. Een weg naar nergens is geen weg. De jeep heeft al zijn paardenkrachten nodig vooruit te komen. De spades rammelen voortdurend in de achterbak. Alsof ze willen zeggen dat ze klaar zijn voor gebruik. Modder, water, bandensporen en meer modder is het enige dat we zien. Maar het deert Omar geenszins. Hij rookt rustig verder, speelt zijn muziekje en maakt grappen over marihuana rokende Nederlanders en de smaak van Nederlandse kaas.

Om de grappen en grollen van Omar wat in te tomen vraag ik hem wat hij weet over de Oudgelovigen. Half en half verwachtend dat hij schouderophalend antwoordt dat dit vreemde mensen zijn van wie hij niets weet. Maar dat is bepaald niet het geval. Hij vertelt me dat de Oudgelovigen hier al meer dan honderd jaar wonen. Op de vlucht voor de aanhangers van de staatskerk. In het westen van Rusland werd tot ongeveer 1900 verwoed jacht gemaakt op Oudgelovigen. Ze belandden op de brandstapel of werden op andere manieren geëxecuteerd. Alleen maar omdat ze het niet eens waren met hervormingen opgelegd door de tsaar en de patriarch. Hier in Siberië was de invloed van de staatskerk veel minder groot of zelfs afwezig. En dus konden ze hier hun eigen rituelen en gebruiken trouw blijven. Het verklaart ook meteen waarom de Oudgelovigen besloten op onbereikbare plaatsen te gaan wonen.

Op zijn beurt begint Omar mij vervolgens te bestoken met vragen. Zo wil hij weten of Nederland en Finland buurlanden zijn? Of Nederlandse mannen geweren dragen? En messen? Hoe hoog de bergen eigenlijk zijn in Nederland? En of er rivieren zijn? Wordt er gejaagd? En als klap op de vuurpijl wil hij weten of er een typisch Nederlands paardenras is. Ook vraagt hij of ik thuis in een auto rijd. Van mijn antwoord dat ik een Jaguar heb, laat hij zowaar het gaspedaal los. Hij kijkt me verbaasd aan en vertelt dat er in Tuva maar één Jaguar rijdt. En die is van de wereldkampioen worstelen.

Omar belooft me dat het allemaal niet zo lang zal duren. Een uurtje ongeveer. Maar na een uur is er nog steeds niets dan modder, water, sporen van andere auto’s en bomen. En na twee uur ook niet. Pas na een uurtje of drie ploeteren, bereiken we een rivier, de Kahim. Hier zie ik, toch wel tot mijn verbazing, een veerpont waarmee we naar de overzijde kunnen. Er is plaats voor precies één auto. Maar waarom zou er ook plaats moeten zijn voor meer? Zoveel verkeer is hier nu ook weer niet. Drie stoere Siberische mannen, gekleed in legerkostuum en driftig rokend , dragen zorg voor de oversteek. Met behulp van een lier en een over de rivier gespannen kabel bereiken we soepeltjes en snel de overkant. Slechts de laatste meters vereisen wat duw- en trekwerk. Maar dit is wel aan de Siberische handen besteed.

8, Cross the Kaa Khem river          17, Erzhey

Aan de andere kant van de rivier is het van hetzelfde laken een pak. Modder, water en sporen. Niets meer en zeker niets minder. Terwijl keelzingende Tuvanen door de luidsprekers schallen, hotseknotsen wij voort. Op weg naar de Oudgelovigen.

En plotseling is daar een dorp. Na uren zwoegen en ploeteren door modder en water. Als een oase in de woestijn. We stoppen bij het eerste huis waar een forse madam op een houten kruk de wacht lijkt te houden. Ze begroet ons hartelijk en lijkt maar wat blij met wat bezoekers van verre. Wellicht is ze benieuwd naar de laatste roddels uit Kyzyl? Of misschien zelfs wel naar die uit Europa? Haar minstens even forse echtgenoot komt al even goed gemutst op ons afgestapt. Voor mensen die  doelbewust in afzondering leven zijn ze opvallend gastvrij. Maar goed, het is dan ook al meer dan honderd jaar geleden dat ze actief werden vervolgd. Misschien vertrouwen ze inmiddels niet meer alleen op God maar evengoed ook hun medemens.

 

Mijn oorspronkelijke plan, met een Lada door Tuva te toeren, heb ik laten varen. Vooral omdat, buiten de stadsgrenzen van Kyzyl, de staat van de wegen dramatisch is. Mijn gids babbelde over wielophanging en stugge vering. En over voortdurende mechanische problemen bij Lada’s. Als een volleerd verkoopster van luxueuze en moderne auto’s. Ze overtuigde me. Eigenlijk zonder noemenswaardige moeite. En zo stapte ik deze ochtend in een heuse Toyota Landcruiser. Nu zoeven we met gezwinde spoed over de M54 (de weg die Tuva verbindt met Abakhan, de hoofdstad van Chakassië en vanaf daar met de rest van Rusland). En ik ben maar wat blij met die Landcruiser. Op deze hoofdweg rijden ze wel, de Lada’s. In de mooiste kleuren zelfs. Maar ze lijken haast stil te staan. Lastige obstakels zijn het voor deze Landcruiser.

We zijn op weg naar Arsjan 2, een grafheuvel uit de 7e eeuw voor Christus, die pas in de 21e eeuw is blootgelegd. De gevonden schatten zijn tegenwoordig vooral te bewonderen in het National Museum in Kyzyl en in de Hermitage in Sint Petersburg. Maar archeologen geloven dat in de directe omgeving van Arsjan 2 nog veel meer waardevols uit oude tijden is te vinden. En daarom blijven ze zoeken. Geholpen door studenten uit binnen- en buitenland. De hele zomer lang zijn zij druk geweest met het afgraven van een stukje Tuvaanse aarde. En vandaag is de laatste dag van deze exercitie. Reden genoeg voor een feestje. En ondanks het feit dat ik geen kuil heb gegraven ben ook ik uitgenodigd.

De lucht is blauw. De zon schijnt uitbundig. En op een geïmproviseerd podium houdt een Tuvaanse dame een toespraak. Ze bedankt de studenten voor hun inzet. Dankt ook de leiding voor hun gedrevenheid. Prijst de geldschieters, de lokale overheid en natuurlijk het verantwoordelijke ministerie in Moskou. Iedereen is stil, al zie ik wel dat de studenten meer oog voor elkaar hebben dan voor de spreekster. Wekenlang zaten zij op elkaars lip op het Tuvaanse platteland, dat moet toch ook welhaast tot romances leiden. Heel lang duurt haar speech niet, alsof ze weet dat niemand luistert. Ze maakt plaats voor een aantal zeer hippe Tuvaanse dames en heren die een spetterende modeshow ten beste geven. Dans en outfits zouden niet misstaan op een catwalk in Milaan of New York.

En dan zijn we weer op weg. Wat een geweldig stukje aarde, dit Tuva. De heuvels zijn zo vredig groen. De inwoners, ondanks hun imago van woest- en ledigheid in Rusland, zo vriendelijk en gastvrij. De yurts in het landschap en de voorbijtrekkende nomaden doen denken aan lang vervlogen tijden. Keelzingende mannen. Worstelende mannen. Sjamanen in woeste pakken die extatisch dansen. Boeddhisme en haar rustgevende invloed. Kuddes rendieren.

Van het keelzingen krijg ik in de auto al een prachtig voorproefje. Urenlang wordt mijn gehoor verblijd met gorgelende mannenstemmen. Het is als loungemuziek. Aperelaxed word ik ervan. Ik kan me ook helemaal voorstellen dat er ooit een Tuvaan was die, gezeten voor zijn yurt, opeens begon te keelzingen. Gewoon omdat het landschap hem hiertoe inspireerde. En des te langer ik naar de keelzingende mannen luister, des te meer ik hoop dat op een dag dit Tuvaans ensemble zal doorbreken in Nederland. Ze verdienen het.

‘s Avonds laat, het is al bijna middernacht eigenlijk, komen we aan in Chaa-Xol, het geboortedorp van mijn chauffeur. Hij is dan ook zichtbaar opgetogen en opgewonden. Eigenlijk zijn we op weg naar een kamp, 2 uurtjes verderop, waar Poetin en Medvedev ook met regelmaat verblijven. Om de Kremlin stress van zich af te vissen en te jagen. Maar bij het binnenrijden van zijn geboortedorp hapert opeens de rechtervoet van de chauffeur. Hij heeft niet meer zo heel veel zin nog verder te rijden. Liever blijft hij hier om gezellig te keuvelen met vrienden en bekenden. En eerlijk gezegd, ik kan me er wel in vinden. Ergens op een bed slapen in plaats van nog twee uur door de Tuvaanse nacht te jakkeren.

Maar waar te verblijven in dit dorp? Een hotel is er niet. Een ziekenhuis evenmin. En de plaatselijke school is op dit moment van de dag niet meer open. Bovendien, iedereen die hier buiten loopt, is op zijn zachtst gezegd stomdronken. Volgens mijn gids omdat het vrijdagavond is en omdat het bruiloftseizoen in volle gang is. Mag allemaal wel zo zijn, ik vind het een vreemde binnenkomer. Zwalkende mannen en vrouwen in de onverlichte straten. Op weg naar huis? Of naar een andere bruiloft?

De chauffeur probeert manmoedig een fatsoenlijk gesprek aan te knopen. Maar voor zover ik het kan inschatten lukt hem dat vrij matig. Veel schoudergeklop en algeheel plezier. Dat wel. Maar een slaapplaats levert al deze gesprekken vooralsnog niet op. Ik wacht geduldig. Zing op verzoek van de gids een Nederlands lied voor haar. Godbetert nog aan toe kan ik niets beters bedenken dan het eerste couplet van gezang 477: ‘Geest van Hierboven.  Leer ons geloven…’ Als antwoord zingt de gids prachtige liederen over onbeantwoorde en verloren liefdes.

De chauffeur is inmiddels ergens over een schutting geklommen. Blijkbaar zijn andere maatregelen noodzakelijk om hier een slaapplaats te bemachtigen. Na een aantal minuten keert hij hoofdschuddend terug. In deze herberg is geen plaats. Familiebezoek uit de hoofdstad maakt dat alle bedden in dit huis bezet zijn.

Of het van gezang 477 komt, weet ik niet. Maar opeens begin ik te vrezen dat ik vanavond wel eens in een stal zou kunnen belanden. De chauffeur kijkt namelijk nogal teleurgesteld en ergens meen ik zelfs wat wanhoop waar te nemen. Maar opgeven of doorrijden doen we voorlopig nog niet. In plaats hiervan rijden we nog een rondje door het dorp. Nog steeds zie ik niets dan zwalkende mensen die werkelijk geen benul lijken te hebben van hun omgeving.

Plots gaat de telefoon van de chauffeur. Een gesprek in onbegrijpelijk Tuvaans volgt. Maar ik zie wel een glimlach verschijnen. En een schittering in zijn ogen. Volgens mij is de zaak beklonken. We rijden nog een rondje door het dorp en parkeren vervolgens voor een houten huis. Opnieuw klimt de chauffeur over een schutting en verdwijnt. Om een aantal minuten later op dezelfde manier terug te keren. De slaapplaats is geregeld.

We kunnen slapen bij de broer van iemand. Wie die iemand is, is mij niet duidelijk. En eerlijk gezegd, het maakt me ook niet zo heel veel uit. Het is inmiddels half twee en ik vind alles prima. In de woonkamer tovert de vrouw des huizes een IKEA-achtig bankje om tot bed. Met de broer van iemand drink ik intussen een fles bier op het erf en rook ik een sigaretje of drie. Zijn Russisch is even gebrekkig als het mijne. Dus al te soepel verloopt het gesprek niet. Toch begrijp ik dat zijn ouders nog nomaden waren. En hij mag dan de trotse eigenaar zijn van een echt huis, in zijn hart is ook hij nog een nomade.

 

Alle waarschuwingen ten spijt ben ik er toch. In Tuva. Vol verwachting klopt dan ook mijn hart wanneer ik Kyzyl, de hoofdstad, binnenrijd. Hoe ik ook mijn best doe, ik kan maar niet geloven dat ik nog steeds in Rusland ben. Daarvoor zien de inwoners er te verschillend uit. Ik blijf denken dat ik ergens onderweg een grens ben overgestoken. Heb het gevoel in Mongolië te zijn beland. Niet alleen vanwege het uiterlijk van de mensen alhier. Ook vanwege de natuur. Op weg naar hier heb ik urenlang uitgekeken over groene, glooiende heuvels. Het deed mij dagdromen over nomadische stammen, jaks en yurts.

Tuva, map

Hier in Kyzyl is van dit alles weinig tot niets te merken. De Sovjets hebben ook in dit deel van hun rijk hun uiterste best gedaan de stad een Russisch karakter te geven. En dat is ze opperbest gelukt. Brede wegen. Lada’s. Een standbeeld van Lenin. Orthodoxe kerken her en der. Cyrillische teksten. Het ademt allemaal Rusland. Alleen, die vermaledijde inwoners met hun Mongools uiterlijk maken elke poging tot Russificatie een vruchteloze.

Ik slenter door het centrum, op zoek naar vermaak en vertier. Maar eerlijk gezegd, al te indrukwekkend is het allemaal niet. De lucht is grijs en het regent voorzichtig. Met enige regelmaat rijdt zigzaggend een Lada voorbij. De talrijke kuilen en gaten ontwijkend. Op de hoek van de Lenin- en de Karl Marxstraat (inderdaad, ook de straatnamen zijn hier identiek aan die in andere Russische steden) heeft die enorme regenbui van eerder vandaag voor flink wat overlast gezorgd. De straat staat hier blank. Een vijftal mannen probeert het water in een aftandse tankauto te pompen. Veel meer gebeurt er niet. Alsof de 100.000 inwoners van Kyzyl massaal hebben besloten zich vandaag niet te laten zien. Na een uurtje slenteren oordeel ik voorzichtig dat het hier nogal armetierig is. Op zich een weinig verrassende conclusie. Want van alle 83 deelstaten in Rusland is Tuva het meest afhankelijk van steun van de centrale overheid in Moskou. Bij gebrek aan natuurlijke hulpbronnen, industrie of handel komt maar liefst 98% van het budget van de deelstaat Tuva rechtstreeks van Poetin en consorten.

Enig commercieel inzicht is de lokale autoriteiten toch niet vreemd. Bij gebrek aan bezienswaardigheden hebben zij namelijk een ietwat kunstmatige toeristische attractie ontwikkeld. Een creatieve, of wellicht verveelde, medewerker van het stadhuis van Kyzyl besloot op een goede dag de kaart van Azië uit de Russische Bosatlas te knippen en deze vervolgens op zijn middelvinger te laten balanceren. Volgens mij niet meteen een teken van extreem hoge werkdruk. Maar wat bleek? Inderdaad, Kyzyl is het middelpunt van Azië! Enthousiast deelde hij zijn vondst met zijn superieuren. En ook zij zagen wel brood in deze ontdekking. Sindsdien is er, op zo’n 500 meter vanwaar Lenin op zijn sokkel staat, het ‘ Centrum van Azië Monument’. Als toerist natuurlijk een niet te missen attractie. En zo sta ik dan ook al vrij snel oog in oog met het monument. Het doet me aan Manneken Pis denken. Niet omdat het daarop lijkt, maar omdat het bij mij dezelfde vraag doet opkomen: ‘Is dit het nou?’ Ik maak een paar foto’s en maak vervolgens rechtsomkeert. Overigens, Kyzyl is niet de enige plek die claimt het centrum van Azië te zijn. Ergens in de omgeving van Urumqi, in Chinees Xinjiang, staat een soortgelijk monument.

Centre of Asia Monument           National Museum, Kyzyl

Op weg naar het Nationaal Museum word ik uitgenodigd aan een boeddhistisch gebedswiel te draaien. De allereerste keer dat ik zo’n uitnodiging ontvang hier in Rusland. Ik sla het dan ook niet af en draai hartstochtelijk. Nu maar hopen op een goed karma voor alle inwoners hier. Eenmaal in het museum word ik hartelijk welkom geheten door een dame die fantastisch Engels spreekt. Ze vraagt of ze mij een rondleiding mag geven. Blij te zijn verlost van de eeuwige tweestrijd die ik voer met het Russisch, stem ik maar wat graag in. Verheugd veert ze op. Zich meteen verontschuldigend voor haar beperkte kennis van het Engels. Iets waarin ze het komende uur zal blijven volharden. Daar kan mijn voortdurende opmerking dat haar Engels vloeiend is, niets aan veranderen.

Mijn gids is een kostbaar geschenk uit de grijze Tuvaanse hemel. Ze vertelt honderduit over Tuva, de geschiedenis, de mensen, de cultuur, Kyzyl, de Russen. En vooral over Arzjan 2 (ook wel bekend als de Vallei der Koningen), een archeologische vindplaats, zo’n 60 kilometer ten noordwesten van Kyzyl, uit de vroeg Scythische periode. In het museum is aan Arzjan 2 een permanente tentoonstelling gewijd. ‘De trots van Kyzyl’, zo zegt mijn gids. Deze zaal binnentreden kan dan ook niet zomaar. Daarvoor zijn de Scythische schatten te waardevol. Eerst moet een bewaker allerlei grendels en sloten van een zware, ijzeren deur losmaken. Zoveel voorzorgsmaatregelen en beveiliging in Kyzyl? Het moet welhaast een voorbode zijn tot iets bijzonders.

Eenmaal binnen bevind ik me in een vrij donkere en koele ruimte. Een tiental vitrinekasten, subtiel verlicht, trekken dan ook logischerwijs mijn aandacht. En in één oogopslag zie ik dat hier pracht en praal wordt tentoongesteld. De archeologen van dienst in Arzjan 2 hebben een echte schat gevonden. Meer dan 20 kilo aan gouden voorwerpen in allerlei vormen. Opgegraven tussen 2000 en 2003, maar stammend uit de zevende eeuw voor Christus! Duizenden jaren lang slaagde geen enkele plunderaar erin, ondanks talloze verwoede pogingen, de centrale grafkamer te vinden. Om de tuin geleid door de architecten van de Scythische heersers. Inderdaad, er is ook een Arzjan 1. Alleen hierover heeft de gids niets te melden. Simpelweg omdat plunderaars het heilige der heilige van dit graf wel hebben leeggeroofd.

De gouden halsketting van de koning is het stralende middelpunt van heel veel glorie. Op mijn wellicht ietwat knullige vraag hoeveel zo’n ketting kost, antwoordt mijn gids, licht spottend, dat deze van onschatbare waarde is. Historisch erfgoed is onbetaalbaar. Zelfs niet met een gouden credit card. Maar niet alleen de heerser werd met een overdaad aan schatten begraven. Met hem werden ook zijn vrouwen, zijn concubines, zijn adviseurs en zijn paarden gedood en overladen met schatten bijgezet. Allen waren zij nodig om de heerser te assisteren in zijn volgend leven.

Het is toch wel heel bijzonder, blijf ik maar denken, dat in het arme Tuva, naar alle waarschijnlijkheid, nog steeds enorme hoeveelheden rijkdom ondergronds te vinden zijn. Misschien her en der toch maar eens wat kuiltjes graven de komende dagen.

 

Bij de kapper. Tijdens de lunchpauzes. Bij de tandarts. Overal ontmoet ik dezelfde vragende blik wanneer ik over Tuva begin. Tuva? Of vaker nog Tuva??? Nooit volgt een spontane opsomming van de geneugten van dit stukje Rusland: joerts, boeddhisme, wildernis, sjamanen, Russisch Mongolië, postzegels, keelzingen. Niets van dit alles is bekend. Bij niemand niet.

Op weg naar onontdekt Tuva maak ik een tussenstop in Moskou. En ook hier is Tuva het gespreksonderwerp van de dag. Vooral omdat bijna elke Moskoviet mij de vraag stelt, waarom ik precies in Rusland ben. Op mijn antwoord dat ik op weg ben naar Tuva, worden hier vooral wenkbrauwen gefronst. En ook hier zie ik regelmatig vraagtekens in ogen. Tuva mag dan een slordige vijf vlieguurtjes van Moskou verwijderd zijn, iedereen kent het. En iedereen komt met eenzelfde reactie. De Tuva mannen zijn wild, onderontwikkeld, gevaarlijk. Ik ga mijn eigen ondergang tegemoet. Niet dat iemand ooit in Tuva is geweest. Natuurlijk niet. Een Moskoviet vliegt niet naar Tuva. Daar is immers geen zee. En ook de zon schijnt er lang niet zo vrolijk als in zuidelijk Europa. Maar evengoed weet iedereen hier dat Tuva ten koste van alles dient te worden vermeden. Een boos stukje aarde. Als ik vraag waarom Tuva dan zo wild en gevaarlijk is, is het antwoord nogal onbevredigend. Want eigenlijk weet niemand ook maar iets van Tuva. Een enkeling noemt keelzingen of sjamanisme. Voor het overige is het vooral niets.

Gelukkig zorgde Poetin zelf het afgelopen jaar voor wat Tuva-ophef. Hij besloot namelijk, samen met ‘vriend’ Medvedev, daar eens te gaan vissen. En niet zonder succes. In de Russische kranten pronkte namelijk een foto met daarop Poetin en een net door hem gevangen snoek van maar liefst 21 kilo. Althans, dit stond als tekst onder de foto vermeld. Op internet werd dit overigens meteen in twijfel getrokken. Volgens experts (ik vermoed verwoede vissers) zou de snoek op die foto nooit en te nimmer 21 kilo kunnen wegen. Maximaal 12 was de inschatting. Een kleine overdrijving van de PR-machine van het Kremlin. Misschien omdat het de hoogste tijd was het macho imago van Poetin nieuw leven in te blazen? Andere criticasters beweerden zelfs dat Poetin helemaal niet in Tuva was geweest. Zijn stoere visbroek en het horloge om zijn pols leken namelijk verdacht veel op de visbroek en het horloge uit 2007. Ook toen was Poetin in Tuva om het Russische volk zijn avontuurlijke instincten te tonen. En een president loopt toch geen zeven jaar in dezelfde visbroek? Overigens, over de vissen gevangen door Medvedev werd in de Russische pers met geen woord gerept.

Poetin Tuva                     Tuva

Het mag dan zo zijn dat Poetin zijn tripje vooral voor het opkrikken van zijn eigen populariteit en imago maakte. Het had evengoed een positieve uitstraling op Tuva gehad kunnen hebben. Per slot van rekening, iedere Rus is, diep van binnen, nog steeds een natuurmens. Niet voor niets verruilen de Moskovieten, iedere zomerse vrijdag, in grote getale de stad voor hun datsja. Met enorme files tot gevolg. Op zondag volgt dan de omgekeerde exodus met identieke gevolgen. Toch, in Moskou, zo merk ik, is niet opeens iedereen laaiend enthousiast over Tuva. In feite hebben Poetin’s tripjes niets veranderd aan het imago van wildemannen en koppensnellers.

Krasnoyarsk is een forse stad in Siberië met ruim één miljoen inwoners. Slechts op zo’n 15 treinuren van de hoofdstad van Tuva, Kyzyl. Hier, zo denk ik althans, zal de Rus toch wel iets genuanceerder denken over mijn bestemming. Maar het tegengestelde blijkt waar. De mening van de lokale bewoners is hier nog angstaanjagender. ‘Ze zullen je vermoorden en je lichaam achterlaten ergens in de bossen. En niemand zal je ooit meer terugvinden’. Dat is nog eens een mening die aan duidelijkheid weinig te wensen overlaat. Het doet me zelfs lichtelijk huiveren. Maar ook de mevrouw, die deze mening etaleert, is nog nooit in Tuva geweest. Want ook deze mevrouw vliegt bij voorkeur naar een zonnige bestemming aan zee. En dus, concludeer ik, kan ik de Russische meningen over Tuva met een fikse korrel zout nemen.

En dan is daar plotseling Andrei, eigenaar van een reisbureau gespecialiseerd in extreme bestemmingen. Wanneer ik hem vertel dat ik naar Tuva ga, omhelst hij mij bijna. Tuva is wild, spannend, fantastisch, prachtig, onontdekt en sensationeel. Tuva is gemaakt om te ontdekken. Dat zegt Andrei. En zijn ogen glimmen van opwinding. Precies wat ik wil horen en zien. En laat Andrei nu al dertien keer in Tuva zijn geweest. Dertien keer vaker dan alle andere Russen die ik de afgelopen dagen heb gesproken.

Santulan, Pune

Posted: June 9, 2014 in India, Reisverslag, Reizen, Travel
Tags: , , ,

Zondagmiddag, half vier, het is warm en zonnig in Pune. Samen met Bastu, de directeur van Santulan, betreed ik de steengroeve. Op een steenworpafstand van Pune opent zich, wederom, een nieuw India voor mij. Een stoffige, zo is mijn eerste indruk.

De groeve, een enorm groot en diep gat, is op deze zondag min of meer leeg. Ook hier geldt, zondag rustdag. Bastu vertelt me dat deze rust relatief is. Velen werken toch wel omdat een ieder hier op contractbasis werkt. Niets doen levert niets op. Werken een beetje. Vlak bij de groeve slaan vier vrouwen, gekleed in kleurige, zondagse sari’s met een voorhamer enorme hoeveelheden brokken basalt tot kleinere brokken. Zwaar werk voor tengere vrouwen. Zwaar werk ook voor stevig gebouwde mannen. Bastu legt uit dat het stukslaan van de voorraad die hier ligt ongeveer vier uur in beslag zal nemen en dat hiervoor het bedrag van 200 roepees (€ 2,50) wordt betaald. Geen vetpot.

Bastu, eens begonnen met vertellen, is niet meer te stoppen. Sinds 1997 is hij directeur van deze NGO. Op een slechte dag, toen hij getuige was van een dodelijk ongeluk waarbij een jongen werd aangereden door een truck, kwam hij terecht in deze groeve. De erbarmelijke (werk)omstandigheden maakten diepe indruk op hem, en hij besloot spontaan op te komen voor de rechten van de arbeiders. Zijn toenmalige baan zegde hij op en sindsdien dient hij de belangen van de arbeiders in deze steengroeve.

Vanzelfsprekend, de eigenaren van de groeve, zagen hem veel liever gaan dan komen. Bedreigingen aan zijn adres waren dan ook talrijk. Maar Bastu week niet. Hij vond en vindt dat de arbeiders in de groeve meer rechten zouden moeten krijgen en dat de eigenaren meer van hun enorme winsten zouden moeten investeren in hun medewerkers. Zijn opsomming van zaken die verbetering behoeven is indrukwekkend: behuizing, verhoging van het uurloon (op dit moment 50 roepees voor vrouwen en 75 roepees voor mannen), onderwijs, medische verzekering, recht op vereniging, stemrecht, schoon drinkwater en elektriciteit.

In het schooltje, doorgaans gesloten op zondag, maar vanwege mijn bezoek speciaal geopend, zitten tientallen kinderen te leren. Of eigenlijk, ze zitten te wachten. Bij het zien van Bastu springen ze allemaal in de houding, rechten hun rug, heffen de rechterarm en ballen hun vuist. Onderwijl ‘zinzibad’ roepend. Bastu reageert op identieke wijze. Ik vraag hem wat dit betekent. Hij antwoordt dat de mijnwerkers hem, in 1997, als een godheid wilden behandelen toen ze hoorden dat hij voor hun rechten wilde strijden. Maar de gevouwen handen als in de ‘namaste groet’ en zelfs pogingen zijn voeten aan te raken, waren hem te gortig. Te nederig en te gedienstig. Daarom bedacht hij de ‘zinzibad’ groet. Rechte rug met gebalde vuist als tegenstelling tot het voortdurend met gebogen rug moeten werken. Niet het hoofd naar de grond maar met de borst en kin vooruit. Zeker van de rechten op meer en beter. Geen angst meer voor de opperhoofden. Dat is ‘zinzibad’.

De school is klein, de middelen zeer beperkt en de kinderen talrijk. Maar de motivatie is enorm. Hier willen kinderen iets leren. Hier is ze duidelijk gemaakt dat er meer mogelijk is dan de steengroeve. Het is een kwestie van onderwijs en vertrouwen, om te beginnen.

Bastu blijft inmiddels vol passie praten over zijn liefde. Er is nog zoveel te doen voor deze mensen. En niet alleen voor de mensen in deze groeve overigens. Alleen al in Maharashtra, de staat waarin Pune ligt, werken ongeveer 70.000 mensen in steengroeven. Zeventigduizend mensen!

In het kantoor van Santulan, in de buitenwijken van Pune, maak ik de dagafsluiting mee. In een soort van militaristische ceremonie laten zijn medewerkers en zijn schoolkinderen zien wat ze zoal hebben geleerd. Eerlijk gezegd, ik vraag me af waarom het zo militaristisch moet, maar het zal wel te maken hebben met discipline en teamgevoel. Aan het einde van de ceremonie krijg ik de eer, als speciale gast van de dag, de Santulan vlag in ontvangst te mogen nemen. En dan mag ik mijzelf voorstellen aan de menigte. Als een echte Santulan soldaat noem ik mijn naam, mijn geboortedorp en mijn woonplaats. Iedereen rondom mij kijkt blij en gelukkig. Voor de eerste keer in mijn leven laat Oude Pekela (mijn geboortedorp) een positieve indruk achter. Ik besluit met iedereen toe te wensen de eigen dromen te blijven nastreven. Word vooral dokter, mechanisch ingenieur of leraar. Weg uit die steengroeve.

 

Eindeloze rijen kolossale betonblokken doen dienst als flat. Het verkeer staat vast in oneindig lange files, 24 uur per etmaal. De mensen haasten zich van hot naar her. Zonder glimlach en zonder blijdschap. In de winter is het donker, guur en stervenskoud. In de zomer is het verstikkend heet. Niet alleen vanwege de temperatuur maar vooral door de uitlaatgassen van al die oude Lada’s, die nieuwe SUV’s en de walmende fabrieken. Welkom in Moskou!

De resultaten van de jaarlijkse ‘City Trip Enquête’ van Trip Advisor, enkele weken geleden gepubliceerd, waren ook al niet bepaald positief voor Moskou. Ongeveer 54.000 respondenten plaatsten Moskou op de allerlaatste plaats vanwege, onder andere, het hoge prijspeil, de moeilijke taal, de slechte service en de vervelende taxichauffeurs. Welkom in Moskou!

Het mag allemaal waar zijn. Het zal allemaal kloppen. Maar het is slechts een deel van de gehele werkelijkheid. Volgens de statistieken is Moskou, bijvoorbeeld, een veel groenere stad dan Londen of Parijs. En als ik op een aangenaam zonnige zondagmiddag door de Moskouse buitenwijken slenter, begrijp ik al snel waarom. Al die flats worden omringd door bomen, parkjes, en bosschages. Vaak met een speeltuintje waar de kinderen kunnen wippen, glijden en schommelen. Overal staan schaduwrijke bankjes waarop de moeders, en een sporadische vader, hun nageslacht in alle rust kunnen gadeslaan. Waar de gepensioneerden hun laatste roddels kunnen uitwisselen. In hetzelfde parkje bespreken groepen mannen de week, de politiek, het weer en het leven. Onderwijl lurkend aan een fles bier of toostend met een glas wodka. Plak al deze parkjes aan elkaar en zou het een groot park maken. Een heel groot park.

Maar behalve deze lapjes groen heeft Moskou ook echte parken. En zoals alles hier zijn ze dan ook meteen groot. Kuzminki Park, Komsomolskaya, Botanische Tuinen, om een aantal te noemen, zijn allemaal de moeite waard. En op zonnige en minder zonnige dagen bevolken de Moskovieten al deze parken dan ook massaal.

En dan is daar Tsaritsyno (Russisch voor tsarina’s). Mijn persoonlijke favoriet. Ooit in 1775, op doorreis van A naar B, passeerde Catharina de Grote hier. Ze viel meteen voor de schoonheid van het landschap en besloot spontaan het landgoed te kopen. Vanzelfsprekend besloot ze ook maar direct tot de bouw van een paleis. Toen ze, op een latere doorreis, het paleis kwam aanschouwen, vond ze de kamers te donker en te klein en verklaarde ze het gebouw absoluut ongeschikt om in te wonen. Ze gaf dan ook de opdracht het gehele gebouw maar weer af te breken. Vasili Bazhenov, de architect, had mazzel. Hij werd slechts ontslagen. Ander onheil bleef hem bespaard. Catharina stelde een nieuwe architect aan die de opdracht kreeg wel iets smaakvols neer te zetten. Hij ging driftig en vol ijver aan de slag maar voordat het gebouw kon worden voltooid, overleed Catharina.

Toch, de nieuwe, niet complete versie is het pronkstuk van het park. Trots en statig gesitueerd op een heuvel is het vanuit alle hoeken van het park te bewonderen. Ieder weekend weer poseren tientallen jonggehuwden glimlachend en gelukkig voor de poorten van het paleis. En als de avond valt dan maakt de verlichting het paleis nog trotser en majesteitelijker.

Tsaritsyno, paleis               Tsaritsyno, paleis1

Het park zelf is al even trots en majesteitelijk. Netjes aangeharkte bloembedjes, kort gemaaide grasperkjes, elegante fonteinen en strak betegelde wandelpaden. In andere parken, zoals in Kuzminki park, is het vaak nogal een rommeltje. Overal zijn daar Russen en Russinnen aan de barbecue, zwemmen ze in ‘verboden te zwemmen water’, en laten ze met regelmaat flessen bier of wodka, afgekloven botten of plastic tassen achter op de plek van hun vermaak. Maar hier in Tsaritsyno is van dit alles niets. Hier heerst rust, orde en regelmaat. Zelfs bierdrinken is verboden. En om te voorkomen dat de Russen toch massaal hun geliefde barbecue aansteken in dit park, wordt er streng gecontroleerd.

Veel bezoekers liggen languit op het gras, likkend aan een Sovjetijsje of peuzelend aan zonnebloempitten. Anderen slenteren hand in hand rondom de vijver. Mensen glimlachen vriendelijk naar elkaar. De lucht is schoon en zuurstofrijk. Zelfs de eenden lijken blijer te kwaken.

Middenin de vijver, bereikbaar via een boogbrug, danst een fontein op knuffelende rock, Sovjetdeuntjes, klassieke muziek en romantische wijsjes. De muziek en het water, samen  zijn ze een echte publiekstrekker. Terwijl uit de speakers ‘The lady in red’ of ‘Careless whisper’ of Vertinski klinkt, danst de fontein op het ritme. De kleuren zijn prachtig. De sfeer is romantisch. De rozenverkopers doen goede zaken. En de Russische jonggeliefden staren elkaar liefdevol in de ogen. Haast en gejaagdheid? Het mag op een luttele aantal meters van hier de boventoon voeren. In Tsaritsyno is er slechts plaats voor rust en liefde.

Tsaritsyno

Slenteren en liefdevol staren maken hongerig. Maar, gelukkig, ook hiervoor is het niet nodig het park te verlaten. Er zijn genoeg restaurants waar een sappige shaslick wordt geserveerd en koele Baltika wordt geschonken. Allemaal bieden ze uitzicht op het paleis en op een enorme hoeveelheid appelbomen. Welk een idyllische afsluiting van een onthaastende dag. Op het gras lopen twee jonge vrouwen in hagelwitte jurken. De lichte wind doet de jurken lichtjes opwaaien terwijl de zon goudgeel door de appelbomen straalt. Vreemd toch, dat die hippe lounge bars hier in Moskou als paddenstoelen uit de grond schieten. Er is immers al Tsaritsyno.

Overal in Rusland zitten ze. De toiletdames. In de parken in het centrum van Moskou. Bij de ingang van een metrostation. Her en der in een Moskouse buitenwijk. Op een pleintje ergens in een stad ergens in de Kaukasus of in Siberië. Voor een kleine en een grote boodschap kan iedere Rus altijd bij ze terecht.

Ook nu, terwijl ik van een biertje hap en uitkijk over de Yenize rivier, zie ik zo’n dame zitten. Zoals bijna altijd, ook deze is zwaarlijvig. Vanonder haar karakteristieke outfit, een oude te ruim zittende bloemetjesjurk, steken haar dikkige benen en haar opgezwollen voeten. Witte sokken en kleurige pantoffels zorgen ervoor dat deze nooit koud zullen zijn. Haar moede hoofd ondersteunt ze met haar forse handen. Blijkbaar is de dag lang en zwaar geweest. Heb haar al een tijdje in de gaten en het is duidelijk dat het niet bepaald storm loopt bij haar toiletten. Het is dan ook al tegen elven in de avond, en met uitzondering van wat jong geliefden is het stil op de kade. Bovendien, de concurrentie is hevig want een aantal honderden meters verderop zie ik een andere dame, hetzelfde identieke product aanbieden.

Zo’n Russisch toilet valt het best te vergelijken met toiletten die in Nederland vaak op bouwplaatsen staan of bij drukbezochte evenementen worden geplaatst. Een plastic hok, meestal fel blauw gekleurd, met daarin een soort van imitatietoilet. Even groot als thuis, met een identieke toiletbril ook. Alleen doortrekken behoort niet tot de mogelijkheden. Daarom is het aan te bevelen niet in de pot te kijken. Want daar ligt een kubieke meter menselijke ontlasting. Maar iedere keer dat ik gebruik maak van zo’n toilet kijk ik evengoed. En iedere keer vraag ik mezelf weer af waarom? Op gevoel mik ik immers het meeste ook wel door het gat. Maar als aangetrokken door een magneet blijft mijn blik omlaag gericht. Is dit obscure zelfkastijding? Of een ziekelijke drang naar ranzigheid? Of gewoon standaard menselijke reflexen?

In Rusland staan er vaak drie of vier van deze toiletten netjes naast elkaar. En vaak dient een ervan als kantoor voor de toiletdame. ‘s Winters zit ze daar, dik ingepakt, urenlang. Bij haar voeten brandt een kacheltje. De deur heeft ze op een kier om te voorkomen dat klanten onbetaald gebruik maken van haar diensten. Maar vanavond is dit alles niet aan de orde. Deze toiletdame zit in jurk en met pantoffels op een witte tuinstoel in de zwoele Siberische zomeravond.

Om haar uit haar dagdroom te helpen, besluit ik haar toilet eens te gebruiken. Hoe raar het ook mag zijn dat overal in Rusland toiletdames op straten en pleinen zitten, hun aanwezigheid bij de toiletten is wel degelijk een godsgeschenk. Eerder vandaag namelijk, toen ik per bus op weg was van Abakhan naar Krasnoyarsk, moest ik noodgedwongen gebruikmaken van een toilet zonder toezichthoudster. Ergens aan de kant van de weg, achter wat winkeltjes en kebab tentjes. Nog voor het binnentreden, wist ik al dat de ranzigheid hier grandioos zou zijn. De walmende geur die me tegemoet kwam, vertelde me dit. Maar ik had geen andere keuze. Want na drie uur hobbelen achter in een bus, was de roep der natuur dusdanig dat ik wel moest toegeven. Met mijn neus en oren dicht, betrad ik de ruimte. Mijn ogen moest ik wel openhouden, om te voorkomen dat ik in een gat zou vallen of in een drol zou stappen. Helaas, de geur bleek slechts een karige indicatie van de werkelijke toestand. Zelfs aan de muren zag ik stront! En een boel ook! Hoe doen mensen toch zoiets? En vooral waarom? Dat de coördinatie niet altijd dusdanig is dat de gehele behoefte precies in het daarvoor bestemde gat belandt, kan ik nog wel begrijpen. Maar tegen de muur poepen? Of is het een zaak van tegen de muur gooien? Hoe dan ook, het is je reinste zwijnerij.

En zo nam ik me vanmiddag voor het werk van de toiletdame naar behoren te waarderen. Voor een luttel aantal roebels zorgt zij er immers voor dat ik in een alleszins redelijk schoon toilet mijn behoefte mag deponeren. En mocht ik eindelijk eens leren niet naar beneden te kijken dan zou ik zelfs de illusie kunnen hebben thuis te zijn.

Toiletdame

Daar staat Masha, gekleed in een T-shirt met opschrift ‘Hardrock Café Chernobyl’. Hij glimlacht me welkom en duwt me spontaan een geigerteller onder mijn neus. Ik lees 0,15. Enigszins streng zegt hij dat ik dit getal moet onthouden, in ieder geval voor de rest van de dag. Vriendelijker vervolgt hij dat 0,15 betekent dat het hier op de Maidan, het centrale plein van Kiev, reuze meevalt met de radioactieve straling. Pas vanaf 0,30 wordt de situatie kritiek. Masha grinnikt, enigszins sadistisch, dat dit kritieke punt vandaag wel eens zou kunnen worden gehaald.

In de auto, op weg naar Tsjernobyl, zo’n 130 kilometer van Kiev, word ik verder geïnstrueerd. Zo dadelijk, wanneer we de 30 kilometer veiligheidszone binnenrijden geldt een groot aantal regels. In de eerste plaats, de wil van de gids is wet. Ik moet altijd naar hem luisteren. En vervolgens volgt een lange opsomming van verboden: niet eten, niet drinken, niet roken, niet plassen, geen honden of katten mee (?), niet van de gebaande paden, niet met open schoenen rondlopen, geen ontblote armen en benen en niets plukken. Blijkbaar kijk ik wat bedenkelijk na al deze verboden want Masha stelt me spontaan gerust dat het allemaal zeer veilig is in Tsjernobyl. Een passagier op een trans-Atlantische vlucht van Londen naar New York wordt blootgesteld aan meer radioactieve straling dan een bezoeker hier. Zo zegt althans Masha. Om eraan toe te voegen, wederom met zijn sadistisch lachje, dat het verschil is dat op zo’n vlucht de straling volledig kan worden beheerst. En dat is hier in Tsjernobyl niet het geval. Nog steeds namelijk kunnen radioactieve deeltjes uit de reactor door de wind worden meegevoerd.

Een streng uitziende man, gekleed in militair uniform, checkt mijn paspoort nauwgezet voordat we de 30 kilometer veiligheidszone binnenrijden. Alsof we een hypergevaarlijk en ontoegankelijk gebied binnentreden. Maar ondanks de strenge uitstraling en de sadistische glimlachjes ben ik niet overtuigd van het gevaar. Het lijkt meer een toneelstuk om de spanning verder te verhogen. Hoe kan het anders dat de gids hier 15 dagen per maand rondloopt. Bovendien, hij rookt als een bezetene en lijkt bepaald niet van plan hiermee op te houden. En wanneer hij vertelt dat er iedere dag rondom de reactor duizenden mensen aan het werk zijn, voel ik de spanning langzaam wegebben. Eén dagje wat extra straling op lijf en leden lijkt me dan weinig kwaad te kunnen.

Gevaarlijk of niet, sinister is het zeker. We passeren Salisa, tot 1986 een dorp met 3.000 inwoners. Nu is het overwoekerd, terug geclaimd door de natuur. Ergens verscholen achter de bomen zie ik af en toe een vervallen huis staan. Vandaag de dag heeft Salisa slechts 1 (!) inwoner. Een oude dame van 87 jaar oud, voormalig lerares van de school in dit dorp. Zij keerde terug in 1987 omdat ze nergens anders wilde zijn dan hier. Officieel mocht niemand terugkeren. Maar de autoriteiten stonden dit mondjesmaat en oogluikend toe. Sindsdien verbouwt ze in haar tuintje haar eigen groenten en fruit. Volgens de autoriteiten absoluut onverantwoord omdat juist de planten en de aarde extra radioactief zijn. Deze ene dame heeft hieraan geen boodschap. En wellicht heeft ze gewoon gelijk. Per slot van rekening, ze leeft hier al meer dan 25 jaar.

Iets verderop ligt Tsjernobyl, de stad waarnaar de reactor is genoemd. Hier is flink wat leven in de brouwerij. Opvallend veel zelfs voor een radioactieve stad. Overal lopen mensen. En niemand lijkt zich erg druk te maken over straling of ander ongerief. Een oude dame sjokt zelfs voorbij met groente in haar tas. Vraag me toch af waar dat dan vandaan komt. Uit haar moestuin hier om de hoek? Masha drukt ondertussen de geigerteller weer onder mijn neus. Ik lees 0,12. Lager dan in Kiev nota bene. Hij grinnikt om mijn verbaasde blik en legt nog maar eens uit dat het vooral de planten en de aarde zijn die radioactief zijn. Hier op het plein valt het allemaal overduidelijk nogal mee. Wel zijn ook hier de meeste huizen verworden tot bouwvallen. Slechts af en toe staat er een fatsoenlijke woning in fris geschilderde kleuren. Een teken van permanente bewoning. Maar de trots van het stadje moet toch wel de brandweerkazerne zijn. Een enorm gebouw waar maar liefst 355 brandweermannen zijn gehuisvest. Allemaal hier om elk radioactief brandje in de omgeving onmiddellijk te blussen.


Tsjernobyl, 1 Tsjernobyl, 2 Tsjernobyl

 

We laten de stad achter ons en vervolgen onze weg naar de reactor. Plotseling begint de zon uitbundig te schijnen. Alsof ze alvast wil compenseren voor de tragiek die gaat komen. Al snel rijden we een industrieterrein op. Reactoren 1 en 2 zien er vervallen uit. Meer dan 25 jaar buiten gebruik heeft sporen nagelaten. En dan sta ik zomaar oog in oog met reactor 4, waar op 26 april 1986 de fatale explosie plaatsvond. En natuurlijk staat Masha weer naast mij met zijn geigerteller. Ik lees 12, 18 en 25. Afhankelijk van waar we staan. Lichtelijk bezorgd kijk ik hem aan maar op zijn gezicht zie ik alleen die sarcastische glimlach. Wat me wel opvalt, is dat hij, voor de eerste keer vandaag, niet rookt. Toch zijn ook hier flink wat mensen aan het werk. Druk bezig met de bouw van een nieuwe sarcofaag voor reactor 4. De oude, die in allerijl werd gebouwd onmiddellijk na de ramp, om verdere verspreiding van de radioactiviteit te voorkomen, is namelijk aan het einde van zijn levensduur. Nog twee jaartjes. Maximaal. Nu maar hopen dat de oplevering van de nieuwe, gepland voor juni 2015, niet te veel vertraagd zal zijn.

Op zo’n 10 kilometer van de reactor ligt Pripyat, de stad die speciaal gebouwd werd voor de arbeiders in de reactoren. Hier woonden, destijds in 1986, 43.000 mensen op vredige wijze. Althans, de Sovjet propagandafilm die ik te zien krijg, wekt die indruk. Op 27 april moesten alle inwoners, halsoverkop, de stad verlaten. Binnen 3,5 uur waren alle inwoners geëvacueerd. Naar goed Sovjetgebruik zonder enige communicatie. Behalve dan dat het tijdelijk zou zijn en dat zij spoedig zouden mogen terugkeren. Een Sovjetleugentje om paniek te voorkomen. Want nog steeds woont hier helemaal niemand. Het is een spookstad. Alle gebouwen lijken op instorten te staan. Het hotel, restaurants, supermarkten, scholen, het zwembad en duizenden flats. Het is hier doodstil, alleen het gezoem van de duizenden muskieten verstoort de stilte. Nergens mag ik naar binnen, behalve in één van de scholen. Alles is hier kapot, van vloeren tot plafonds. En alles van enige waarde is gestolen. Er liggen alleen nog kapotgescheurde boeken en schriften. Als stille getuigen van een oorlog tegen een onzichtbare vijand.