Zondagochtend half zeven is het wanneer mijn trein uit Krasnoyarsk aankomst in Abakan. Ietwat dizzy van een rusteloze treinnacht stap ik uit. En met mij flink veel anderen zo merk ik want op het perron is het een drukte van belang. Mensen met slaperige hoofden slepen zware koffers en tassen richting taxi. Anderen worden hartelijk welkom geheten door vrienden of familie en verdwijnen eveneens alras richting thuis. Zo sta ik in een ommezien bijkans alleen op het station. Moederziel alleen in Siberië is de gedachte die bij mij opkomt. Maar treurig maakt het me geenszins. Eerder het tegenovergestelde. Ergens duikel ik een nog achtergebleven taxichauffeur op, geef hem het adres waarheen ik wil, onderhandel over de prijs en vertrek eveneens. In een knotsgekke, oude, oranje Lada.
In de stad is het rustig. Bijzonder rustig zelfs. Maar het is dan ook zondagochtend. In Siberië. Dus dit lijkt me vrij logisch. Kilometers lang rijden we door een verlaten centrum. Brede wegen, zoals altijd in Rusland. Maar zonder auto’s of andere weggebruikers. De zee aan asfalt geeft de taxichauffeur prima de gelegenheid zijn Lada eens flink te laten knallen. En hij maakt hiervan dankbaar gebruik. Die brede wegen worden omzoomd door bomen, wat de vriendelijke en rustige indruk alleen maar versterkt. Daarachter zie ik vooral laagbouw. Gebouwen van één, maximaal twee verdiepingen. Waarom ook, in dit onmetelijke Siberië, hoogbouw laten verschijnen?
Het eerste hoge gebouw dat ik zie, zo luidde de instructie van mijn huurbaas, is ook meteen de plek waar ik moet zijn. En het blijkt uitstekend te kloppen want op het moment dat ik een hoog gebouw zie, wijst de chauffeur deze aan als onze bestemming.
Ik druk ergens op een bel en, na lang wachten, klinkt vanuit de intercom een slaperige stem van de ‘administrator’, de Russische variant op onze conciërge. Ik mompel een verontschuldiging voor mijn vroege aankomst maar ze wuift dit vriendelijke doch resoluut weg. Vroeg aankomende of laat vertrekkende gasten deren haar blijkbaar niet. ‘Met de lift naar de zevende verdieping’, luidt haar instructie, ‘en pas op voor de muren want deze zijn net geverfd’. Aangekomen op de zevende verdieping staat de deur wagenwijd open en heet de administrator mij met een brede glimlach welkom. Bewonderenswaardig. Ik heb haar toch net wreed uit haar zondagochtendrust gewekt. En dan nu al zo’n glimlach.
Abakan, voor de duidelijkheid, is niet zomaar een nietszeggend stadje in Siberië. Het is de hoofdstad van de Russische deelstaat Chakassië en daarmee het centrum van een gebied dat ongeveer even groot is als Nederland en België samen. Weinig verrassend, per slot van rekening is Siberië niet meteen dichtbevolkt, is het aantal inwoners aanzienlijk lager. In de hele deelstaat wonen er ongeveer een half miljoen en in Abakan zelf zo’n 150.000. Dit verklaart ook meteen waarom ik, wanneer ik later op de zondag naar het centrum wil, vooral oude stadsbussen zonder passagiers voorbij zie rijden. Van bedrijvigheid is geen sprake. Stilte en rust heersen. Ervan uitgaande dat alle bussen naar het centrum rijden, stap ik in de leegste. De conductrice heet me hartelijk welkom, vraagt me een handjevol roebels en laat me een minuut of tien later, bij een standbeeld van Lenin uitstappen.
Ik ben in het centrum. Niet dat het hier drukker is overigens. Ik wandel door de Leninstraat en door de Karl Marxstraat, de winkelsteden van Abakan. Tot mijn verrassing zie ik Tommy Hilfiger, MEXX en een Baskin-Robbins IJssalon. Plotselinge moderniteit. Voor het overige is het vooral niets. Stilte voor een Siberische storm? Of de alledaagse gang van zaken?
De façade van restaurant Kaukasië trekt mijn aandacht. Plotseling luxe? Het lijkt er verdraaid veel op. Ik treed binnen in een compleet leeg restaurant. Alles is wit hier. De stoelen, de tafels, de muren, de vloer en ook de piano. Twee medewerkers, in witte tenues, staan werkeloos bij de eveneens witte bar. Een uitdrukking van teleurstelling op hun gezicht. Misschien omdat aan het nietsdoen een einde lijkt te zijn gekomen? Ik bestel, ondanks het nog steeds vroege uur, een sjasliek en 100 gram wodka. Een Siberisch ontbijt om in de juiste stemming te geraken. Beide smaken me uitstekend. En van beide zou ik best meer willen. Maar ik bedapper me. Te vroeg en te ongezond. Kan later vandaag nog wel. Nu eerst verder, de rest van de stad ontdekken.
Ik slenter door parken en door straten. Bewonder het onvermijdelijke oorlogsmonument 1941 – 1945. Bezoek het museum waar ik vooral opgezette Chakassische dieren zie. Wandel een kerk binnen. Raak de weg kwijt en beland uiteindelijk op een zondagsmarkt. En plotseling zijn de rust en de stilte verdwenen. Alsof heel Chakassië is samengekomen op deze ene plek. Verkopers van fruit, groente, kleding, schoenen, tassen, speelgoed, gereedschap, taarten, sanitair, toiletartikelen en wat al niet meer, bieden hun waar aan. En ze doen goede zaken, volgens mij. In ieder geval het aantal potentiële kopers is indrukwekkend. En velen lopen al flink bepakt en bezakt langs de talrijke kramen. Hier is het dan. Hier is het centrum van dit deel van Siberië. Maar echt opgewonden geraak ik er niet van. Te veel herrie. Te veel gedoe. En dus vertrek ik. Terug naar de stilte van het centrum. Terug naar hoe ik vind dat Siberië moet zijn.