Het is vrijdagavond, zo rond tien uur, en ik slenter door het centrum van Birobidzjan, de hoofdstad van de Joodse Autonome Republiek. Vol verwondering vraag ik me af waar de mensen zijn. Toegegeven, ik voel me al sinds gisteren alsof ik in absoluut niemandsland ronddool, evengoed, er wonen hier rond de 70.000 mensen. Willen zij geen vermaak? In de bioscoop zijn de lichten al gedoofd. Mochten ze al hebben gebrand vanavond. Bij het theater, lees ik op een affiche, is het eerste evenement gepland op 18 maart. Ruim twee weken wachten nog dus. Ook het café, waar ik eerder vandaag een koffie nuttigde, heeft de gordijnen gesloten. In het restaurant, op het centrale plein, waar ik gisteren in alle eenzaamheid een fantastische maaltijd nuttigde, zit ook nu helemaal niemand. Evenmin in de twee Chinese restaurants die Birobidzjan rijk is. Zal iedereen thuis, met de gordijnen toe en de verwarming op een graadje of 25, zoals te doen gebruikelijk hier in Rusland, naar de speech van Poetin luisteren? Naar het propagandapraatje waarin hij aankondigt dat Rusland wederom stappen heeft gezet richting perfectie? Waar hij het Westen schrik aanjaagt met de mededeling dat Rusland over wapens beschikt met een bereik tot aan de Zuidpool? Zit iedereen zich te verkneukelen over het nabije eldorado? Mochten de polls gelijk hebben, en in Rusland is dit altijd het geval, dan gelooft de bevolking in ieder geval heilig in Poetins woorden.

Maar, zo vraag ik me af, hoe werkt dit eigenlijk? Hoe kan een president zoveel steunbetuigingen ontvangen terwijl dit stadje en het platteland rondom overduidelijk worden genegeerd door de autoriteiten. Terwijl de binnenstad van Moskou in een razend tempo verwordt tot een pronkjuweel, liggen de straten in Birobidzjan er vervallen bij. Zelfs de sneeuw, die gisteren en vanochtend met bakken uit de hemel viel, kan de erbarmelijke staat van de wegen niet verbloemen. De stadsbussen lijken te zijn gemaakt in de tijd dat Rusland nog de Sovjetunie was. Ze rammelen roestend door de straten. Op de centrale markt, zo zag ik eerder vandaag, is vooral prullaria uit het nabijgelegen China te koop. Van enorme tijgerknuffels tot plastieken trapfietsen en mislukte kunstbloemen. De gepensioneerde verkopers moeten er, dit kan toch haast niet anders, een zware kluif aan hebben hun armzalig pensioentje op deze manier aan te vullen. En toch, zo zeggen de polls, stemt Birobidzjan over een aantal weken weer massaal op held Poetin.

Zal het dan de muziek zijn, die ik overal op straat, uit strategisch opgestelde luidsprekers hoor schallen, die de bevolking overtuigt? Zo word ik verblijd op een nummertje van de Police terwijl ik wacht bij de bushalte. Hoor ik een vrolijk Russisch deuntje wanneer ik rondwandel op het centrale plein. Eigenlijk vrees ik die vrolijkheid, omdat ik telkens verwacht dat de muziek wordt onderbroken door een bozige communistische hotemetoot, die een ieder oproept zich met gezwinde spoed naar de kolchoz te begeven.

Al deze gedachten maken me dorstig. Bij gebrek aan alternatieven besluit ik dat het tijd is voor een bezoek aan een ‘produkti’, de Russische variant op onze nachtwinkel. Tot mijn genoegen lees ik op de deur dat de winkel 24 uur per dag en zeven dagen per week open is. Bij binnenkomst groet ik de dame van dienst een vriendelijk goedenavond. Om een knorrig gemompel als antwoord te ontvangen. Ik kijk haar ietwat verbaasd aan en realiseer me dat haar gezichtsuitdrukking uitstekend overeenkomt met haar stemgeluid. Misschien is ze al 24 uur in touw en daarom niet meer in de beste stemming? Of ze baalt dat ze haar dienst hier moet draaien en niet naar Poetin kan luisteren?

Langs één van de muren van het winkeltje staat een rij koelkasten. Behalve wat water en frisdranken zijn ze voor het overgrote deel gevuld met flessen en blikken bier. D’r is dan ook volop keuze. Harpin bier uit China. Amstel en het onvermijdelijke Heineken. Asahi bier uit Japan. Plus een heel arsenaal aan Russische bieren, van bekendere als Botska, Baltika en Sibirskaya Korona tot lokale varianten als Amur en Oxota. Helaas, wanneer ik de koelkast wil openen, blijkt deze op slot. Ik draai me vragend om naar de kassadame, die mij wederom trakteert op een koele blik. Terwijl ze naar de klok knikt, spreekt ze in staccato Russisch dat na tien uur geen alcohol wordt verkocht. Verschrikt herinner ik me dat deze regel een aantal jaren geleden is ingevoerd om de alcoholconsumptie te verminderen. Ook hier, meer dan 8.000 kilometer van Moskou, wordt deze, zo lijkt het, strikt nageleefd.

Of het nu door mijn verschrikte blik komt, door een plotselinge vlaag van medelijden van de kassière of omdat regels in Rusland worden gemaakt om ze te negeren, is mij niet duidelijk. Opeens zwaait zomaar de deur van de koelkast open. Ik aarzel niet en in een ommezien staan er twee flessen Amur op de toonbank. Ze worden netjes in een niet-doorzichtige plastic tas gestopt en met een plotselinge glimlach om haar lippen wenst ze mij een prettige avond.

3. Market1f

Transsylvanië, ik associeer jou met Dracula, met huilende wolven en met kastelen. Ik verbeeld me dat ik op elke hoek van elke straat oog in oog kan komen te staan met bruine beren. Dat ik bij voortduring wagens, voortgetrokken door paarden, aan mij voorbij kan zien trekken. Transsylvanië, ik ken je niet maar toch weet ik veel van je. Dankzij Bram. Bram Stoker. Vanwege Bram geloof ik dat het hier in de herfst en in de winter akelig toeven is. Geloof ik oprecht dat dichte mist de zon verhindert uitbundig te schijnen. Dat stormachtige wind de bomen doet kreunen. Dat ’s nachts de mist optrekt, de wind gaat liggen en de maan een spookachtig schijnsel over de Transsylvanische heuvels doet schijnen. Dat het vooral dan sterk is af te raden buiten te zijn.

Transsylvanië, je werkelijkheid is zo anders. Ik associeer je met vriendelijkheid, met vrolijkheid, met kleuren en met schoonheid.  Ik verbeeld me dat ik rondloop in De Efteling, ben verdwaald in een sprookje van de gebroeders Grimm. Transsylvanië, ik geloof niet meer wat Bram mij probeerde te vertellen. Want hoe hard de wind ook waait of hoe dicht de mist ook is, jouw pracht is altijd zichtbaar.

Al dagen loop ik hier rond. Vaak in je hoofdstad Cluj-Napoca, maar evengoed in een Hongaars dorp ergens in de heuvels, onder de grond in een zoutmijn of in een sprookjeskasteel in Sighisoara. Ik drink prachtige Roemeense wijnen op zonovergoten terrassen. Hap van heerlijk zoete Roemeense desserts. Verbaas me over de fraai gekleurde huizen en huisjes her en der in het landschap.

Maar niets overtreft, of komt zelfs maar in de buurt, van die allereerste indruk. Bij het verlaten van het vliegveld. Daar zag ik haar. Haar ogen zijn hartstochtelijk en zo bruin als de allerbeste chocola. Subliem vermomd is ze in een prachtig gele jurk. Haar huid, heerlijk bruin gekleurd, doet mij denken aan Mesopotamië. Haar glimlach, speciaal voor mij, is zo warm en haar tanden zo wit. Als ware ik Dracula zelf reik ik spontaan naar haar nek. Probeer haar te zoenen op haar wangen. Maar resoluut stapt ze terug en waarschuwt me vurig met de woorden: ‘do not touch me’. Enigszins verbouwereerd kijk ik haar aan. Ze klinkt zo gedecideerd. Alsof mijn aanraking erger is dan een beet van Dracula zelf. Tegelijkertijd, het maakt me eigenlijk niets uit. Haar geur en haar aanblik doen mij al verheugd zijn. Dat aanraken, dat komt later wel. Desnoods wacht ik vier maanden.

Nu, na uren met haar te hebben gepraat, begrijp ik haar allereerste woorden. Ergens, verscholen achter haar pracht, ontdek ik een muur. Door haar zelf gebouwd. Ter bescherming van opdringerigheid, onechtheid en oppervlakkigheid. En ook, en misschien vooral, ter bescherming van haarzelf. In eerste instantie vond ik dit jammer. Want hoe graag was ik over die muur gesprongen. Maar nu realiseer ik me dat zij hierdoor alleen maar trotser, sterker, mooier en slimmer wordt.

Toch Dracula girl, ik wil dat je weet dat ik je mijn nek bied. Bijt me alsjeblieft. En sta me toe, je terug te bijten.

Het is weer begonnen, het miljardenbal der Champions League. De eerste oprolpartijtjes zijn inmiddels een feit. Het ooit roemruchte Celtic werd van het kastje naar de muur gespeeld door het wel erg valsspelende Paris Saint Germain. Feyenoord, ook al zo’n roemruchte club uit een grijs verleden, werd kansloos van de mat geveegd door het nieuwe kapitaal uit Manchester. Commentatoren spraken jubelend over de passeerbewegingen van Neymar of de dribbels van Messi. Analisten bazelden en stamelden over buitenspel en binnenkant dekken. Het heeft allemaal een blabla gehalte van jewelste. Alsof de onderste steen al niet langgeleden is opgegraven en uitbundig geanalyseerd.

Die groepswedstrijden zijn veelal een karikatuur op wat sport echt interessant maakt: strijd en spanning. Neem Chelsea, die patserige club van die nog patserige Abramovic. Met zes tegen nul deden zij evenzeer een duit in het korte-metten-maken-met-zakje. Het, letterlijk en figuurlijk, arme FK Qarabag uit Azerbeidzjan was het slachtoffer. Ook hier kwam de commentator niet verder dan het uitbundig bewieroken van de doelpuntenmakers. En sprak hij vol passie over fluwelen linkerbenen en splijtende passes. Van de Chelsea spelers uiteraard. Over de FK repte hij met geen woord. Behalve dan in zinnen met woorden als kanonnenvoer, speelbal of lelijk eendje. 

FK Qarabag

En dat nu, is jammer. FK Qarabag mag dan slechts een figurant zijn in een groep met ook nog Atletico Madrid en AS Roma. De geschiedenis van de club is wel degelijk roemrucht. Daar kan Chelsea, en vele andere clubs uit die protserige Premier League, bepaald niet tegenop.

Ooit, toen de Sovjetunie nog niet was uiteengevallen, speelde FK Qarabag een bescheiden rolletje in een der competities. De thuisbasis was Agdam, een stadje van ongeveer 30.000 inwoners op de grens van Azerbeidzjan en Nagorno-Karabach. Niemand, zeker grote clubs niet als CSKA Moskou of Dinamo Tiflis, maakte zich destijds druk om het bestaan van dit clubje. Niemand, zeker de communistische kopstukken in Moskou niet, bekommerde zich om dit stadje. Maar toen, op een dag in 1990, de Armenen in opstand kwamen tegen het Sovjetregime veranderde dit. Van een nietszeggend oord in de periferie van het machtige Sovjetrijk verwerd Agdam tot één van de speerpunten in de onafhankelijkheidsstrijd van Armenië, Azerbeidzjan en Nagorno-Karabach.

Nagorno-Karabach, het mag een onbekend stukje aarde zijn, maar de oorlog die hier woedde in de negentiger jaren van de vorige eeuw, was evengoed woedend. Ten tijde van de Sovjetunie was dit een etnisch Armeense autonome regio in de Azerbeidzjaanse SSR. Met andere woorden, de bevolking was overwegend Armeens en christelijk, maar de leiders Azerbeidzjaans en moslim. Destijds was dit nauwelijks problematisch, vooral omdat de werkelijke macht bij het Politburo in Moskou lag. Maar de verschillen kwamen razendsnel aan de oppervlakte op het moment dat het centrale gezag haar invloed verloor en verkrampt reageerde op de nieuw ontstane situatie.

Zowel Azerbeidzjan als Armenië maakten aanspraak op Nagorno-Karabach. En het landje zelf eiste, al in 1991, zelfstandigheid op. Kansloos als het was tegen de strijdkrachten van Azerbeidzjan, werkten de Karabachse vrijheidsstrijders nauw samen met de Armeniërs. Terwijl FK Qarabag haar wedstrijdjes speelde in het stadionnetje van Agdam gebruikten Azerbeidzjaanse strijders de stad om hun raketten richting andere delen van Karabach af te vuren. Dit zeer tegen het zere been van de Armenen en de Karabachen. Op een kwade dag in 1993 begonnen deze laatsten een offensief met als doel Agdam eens en voor altijd te veroveren. Zware gevechten maakten dat de gehele bevolking, bijna allemaal met Azerbeidzjaanse roots, naar het oosten vluchtte. Naar Bakoe met name. Om te voorkomen dat zij ooit zouden terugkeren, verwoestten de overwinnaars de stad grotendeels. Inclusief het stadionnetje van FK Qarabag.

Tegenwoordig is Agdam een spookstad. Nooit is een poging ondernomen de stad te herbouwen. Nooit heeft iemand de stoute schoenen aangetrokken en intrek genomen in zijn of haar oude woning. Volkomen logisch overigens, aangezien de Armeense strijdkrachten de stad nog steeds zien als een buffer tegen de agressieve Azerbeidzjanen. Tegelijkertijd dreigen de Azerbeidzjanen iedereen neer te schieten die zich in Agdam ophoudt.

Aghdam

Met de inwoners verdwenen ook de spelers, het bestuur, de terreinknecht en alle bij FK Qarabag betrokkenen uit Agdam. Verbannen uit hun stad. Gedwongen om te vertrekken naar Bakoe. Gedoemd om te spelen in hetzelfde stadion als de grote rivaal Neftci Bakoe. Te gronde gericht door een oorlog, nauwelijks meer dan twintig jaar geleden. Het is dan ook weinig verrassend dat de club voortdurend in grote financiële problemen verkeerde. Na jarenlang gefrustreerd in de luwte van de grote rivaal te hebben bestaan, besloot het terug te keren naar Karabach. Natuurlijk niet naar Agdam, dat ligt immers nog in puin, maar naar Quzanli, een stadje zo’n 50 kilometer van de frontlinie.

Azersun Holding, één van de grootste bedrijven in Azerbeidzjan, besloot in 2001 zijn naam aan de club te verbinden. Plotsklaps waren de geldelijke problemen verdwenen. In plaats daarvan brak een gouden periode aan, met alleraardigste successen. Vijf keer landskampioen en zes keer bekerwinst. En dus het bereiken van de groepsfase van de Champions League. Het Olympisch Stadion van Quzanli, met een capaciteit van 2.000 toeschouwers, blijkt al ruim een decennium een onneembare vesting.

Maar Chelsea, Atletico en AS Roma kunnen opgelucht ademhalen. Zij hoeven niet helemaal naar Quzanli. Want voor haar Europese wedstrijden wijkt FK Qarabag uit naar het Tofikh Bakhramovstadion in Bakoe, met een capaciteit van bijna 30.000 toeschouwers. Vast en zeker is het goed voor de inkomsten van de club. Maar het ware toch mooi geweest, indien die verwende profs een wedstrijd hadden moeten spelen in het kabouterstadionnetje in Quzanli.

Elina, getooid in een traditionele Tsjetsjeense jurk, spreekt vol passie over al het moois dat Tsjetsjenië te bieden heeft. Ze vertelt me dat ze al zeven jaar lang al haar energie spendeert om de schoonheid van haar republiek onder de aandacht te brengen. En zo te horen, is ze niet van plan hier de komende 70 jaar mee op te houden. Begeesterd verhaalt ze over de bergen, de gastvrijheid van de bevolking, de rijke geschiedenis en de cultuur. Het negatieve imago ten spijt is zij er stellig van overtuigd dat binnen een aantal jaren de toeristen massaal zullen toestromen. Daar kunnen Kadyrov, gevangen zittende homo’s en Poetin niets aan veranderen.

Enthousiast vertelt ze verder over de toeristische mogelijkheden in de buurrepublieken Dagestan, Ingoesjetië en Kabardië-Balkarië. Een rondreis door dit deel van de noordelijke Kaukasus is, volgens Elina, het summum. Ik geloof haar op haar woord. Terwijl ze praat over de vele verschillende volkeren en culturen in Dagestan rent haar tweeling, ik schat ze een jaartje of vier, opgewekt en vrolijk door haar kantoor. Elina maant ze tot rust, maar zonder al te veel succes. Ze mompelt, uit beleefdheid, iets van een verontschuldiging. Haar glimlach vertelt me dat zij het prima vindt dat haar twee dochters hier rondrennen en haar het praten onmogelijk proberen te maken.

Plots pakt ze haar mobieltje en pleegt een telefoontje. In rap Tsjetsjeens verhaalt ze over een Nederlander in haar kantoor. Althans, dit vermoed ik. Twee minuten later vertelt ze me dat ze zojuist een hoge ambtenaar van de Tsjetsjeense VVV heeft gesproken. Morgenochtend om half negen zal er een Toyota Landcruiser met chauffeur voor mijn hoteldeur staan. Gratis en voor niets. Gewoon, omdat ze blij is dat een lange Nederlander op eigen houtje probeert Tsjetsjenië te ontdekken.

De volgende ochtend arriveert, stipt op tijd, een hagelwitte, zojuist gewassen, Toyota Landcruiser. De chauffeur, genaamd Ramzan, schudt me hartelijk de hand. In iets van Engels verzoekt hij me plaats te nemen op de passagiersstoel. Zonder verdere poespas zijn we op weg. Naar ergens in Tsjetsjenië. Eerlijk gezegd, ik heb geen flauw benul naar waar. En de chauffeur is niet van plan me veel wijzer te maken, heb ik het idee. Want erg spraakzaam is hij niet. Althans, niet tegen mij. Wel met zijn vriendjes en zakenpartners. Het wordt me al heel snel duidelijk dat Ramzan een zeer innige relatie heeft met zijn mobiel. Desondanks blijft de carkit onaangeroerd. Die is blijkbaar niet stoer. Net als het dragen van een gordel trouwens. Hij lacht me dan ook bijna uit wanneer ik die van mij omgesp.

De rit is opzienbarend. In België, zo realiseer ik me, is het aantal asfaltkilometers van deze kwaliteit op de vingers van twee handen te tellen. De bergen rondom doen me denken aan Zwitserland. Bovendien, de Landcruiser lijkt wel de snelste auto in heel Tsjetsjenië te zijn. Ramzan mag dan continue aan het bellen zijn, op elk recht stukje weg geeft de teller minimaal 170 kilometer aan. Gelukkig voor mij zijn ze niet al te talrijk, die rechte stukken.

Twee uurtjes later gebaart Ramzan dat we niet ver meer zijn. Daar, zo knikt hij met zijn hoofd, is onze bestemming. Ik zie een spiksplinternieuw hotel, aan de oever van een groot bergmeer. Rondom nog steeds de Tsjetsjeense bergen. Ze nodigen ook hier uit om te komen wandelen. Maar blijkbaar nu even niet, aangezien ik linea recta naar de manager van het hotel wordt geleid. Tot mijn grote verrassing spreekt deze vloeiend Nederlands. Hij heeft 13 jaar in Hasselt gewoond, zo vertelt hij me. Maar een hoge Tsjetsjeense partijbons had hem twee jaar geleden benaderd of hij dit hotel wilde bestieren. En zoals het hoort in deze contreien, mannetjes met invloed spreek je niet tegen. Bovendien, het baantje is bepaald niet onplezierig.

De Tsjetsjeense overheid heeft grootse plannen met het hotel en de directe omgeving. Trots wijst de manager naar omhoog, waar druk gebouwd wordt aan een skiresort. De verwachting is dat deze begin 2018 wordt opgeleverd. Daarnaast zullen, aan de nu nog maagdelijke overkant van het meer, meer hotels en bungalows worden gebouwd. Om de inwoners van Grozny te verleiden massaal te komen recreëren, wordt alles uit de kast gehaald de reistijd naar hier te beperken. Onderweg merkte ik al op dat er op veel plekken aan bruggen wordt gebouwd.  Nu begrijp ik waarom. Die haarspeldbochten moeten wijken voor rechte stukken weg. Ik zie het al voor me. Witte Toyota Landcruisers die met een snelheid van 170 kilometer per uur massaal richting het skiresort zoeven.

Maar Tsjetsjenië heeft grotere ambities. Zo roept Kadyrov al een aantal jaren dat ook buitenlandse toeristen meer dan welkom zijn. Met de slogan ‘kom naar hier, want het is veiliger dan Groot-Brittannië’ probeert hij westerlingen hiertoe te verleiden. Een ambitieus streven en een dubieuze claim. Vooral omdat zijn daden niet echt overeenkomen met zijn mooie woorden.

15

Enorme hoeveelheden bommen, gedropt tijdens de tweede Tsjetsjeense oorlog, maakten van Grozny een hel. Het hele centrum veranderde in een ruïne. Honderden mensen verloren het leven en honderdduizenden vluchtten voor de Russische bommen. Dit zijn de beelden die ook nu nog spontaan op ons netvlies verschijnen bij het horen van de naam van de Tsjetsjeense hoofdstad.

Maar de werkelijkheid is een totaal andere. Op deze warme zaterdagavond wandel ik door de V.V. Poetinstraat. En ik ben bepaald niet alleen. Met mij paraderen duizenden inwoners door de straten. Kinderen spelen en rennen. Gehoofddoekte vrouwen houden hun nageslacht nauwlettend in het oog, onderwijl met elkaar babbelend. Stoere mannen, die bijna allemaal uit een worstelarena lijken te zijn ontsnapt, showen hun imposante torso’s in te strakke t-shirts.

Onder het toeziend oog van Kadyrov, papa Kadyrov en Poetin, hun portretten pronken overal, lijkt Grozny een modelstad te zijn geworden. Een stad waar veel andere Russische steden slechts met jaloezie naar kunnen kijken. De straten zijn hier schoon. De parkjes groen en netjes onderhouden. De winkels luxueus en uitnodigend. De imposante wolkenkrabbers en de Achmat Kadyrov Moskee in Grozny City, grandioos verlicht in vele kleuren, doen denken aan Las Vegas of Macau. Hoe ik ook speur naar overblijfselen uit de oorlog, ik vind er geen.

6d   6f

Dankzij miljarden roebels uit Moskou is Grozny uit het stof herrezen. In een razend tempo zijn alle herinneringen aan de oorlog weggepoetst. Als argeloos toeschouwer ben ik onder de indruk van de oppervlakkige schoonheid van de stad. Ze is als een prachtige blondine die mij inpalmt met haar innemende glimlach.

Maar, zo vraag ik me af, kun je jarenlang ongestraft verwoestende bommen gooien op een stad en haar inwoners? Kun je mensen die verschrikkelijke oorlog, nog maar zo heel kort geleden beëindigd, doen vergeten door pracht en praal uit de grond te stampen? De vrolijkheid rondom wekt de indruk van wel. Toch, net als bij blondines met innemende glimlachen, lijkt het mij beter haar niet meteen de liefde te verklaren.

In mijn hotelletje, dat zelf niet meteen onder de categorie luxe valt, loop ik niet geheel toevallig de beheerster tegen het lijf. Ze zit altijd maar in haar kamertje, karig gemeubileerd met een bankstel, een stoel en een TV, vanwaar ze een uitzicht heeft op de voordeur. En een ieder die binnenkomt, glimlacht zij een hartelijk welkom. Wanneer ik haar vraag wat zij van het nieuwe Grozny vindt, barst ze los. Volgens haar is de ziel uit de stad verdwenen. Veel inwoners voelen zich niet thuis tussen het in allerijl gefabriceerde kitsch. Het is potsierlijk, misplaatst en past niet bij de aard van de mensen. Het was veel beter geweest indien de stad op de oorspronkelijke wijze zou zijn herbouwd.

Ook het Colosseum, de indoor sporthal, is in een ommezien uit de grond gestampt. Milana, de communicatiemanager, verwelkomt me hier op innemende wijze. Trots als ze is op deze nieuwerwetse constructie, neemt ze me bijkans bij de hand opdat ik niets zal missen. Het eerste dat opvalt, is het enorme portret van Ramzan Kadyrov waarop hij poseert als bokser. Ook zie ik Ramzan terwijl hij touwtrekt. En een foto, samen met notabene, Badr Hari. Ik mag plaatsnemen op de stoel van Ramzan vanwaar, weinig verrassend, het zicht op de boksring uitmuntend is. Aan het eind van de rondleiding staat Milana me toe de sporthal te verlaten als ware ik Kadyrov zelve. Zoals het een ware leider betaamt, bemoeit hij zich niet al te veel met het gepeupel. Derhalve heeft hij een privé-toegang tot zijn beschikking. Hij kan zich met zijn gepantserde SUV moeiteloos naar binnen en buiten laten rijden. Tot op enkele meters van zijn zitplaats.

Bij het voetbalstadion zie ik Kadyrov junior opnieuw, nu showt hij zijn voetbalkunsten. Op zoveel andere plaatsen in de stad zie ik hem, in allerlei gedaantes. Hij is de held. De alleskunner. Zonder hem is Tsjetsjenië reddeloos verloren. Soms wordt hij geflankeerd door zijn beschermheer Poetin of door zijn vader Achmat Kadyrov, die in 2004 bij een bomaanslag om het leven kwam. Toch, hoe Ramzan ook zijn best doet, de bevolking is ontevreden en kritisch. Hij is een slechtopgeleide boef die uitsluitend mensen uit zijn eigen clan bevoorrecht. Een dictator, in een republiek die al decennia strijdt tegen de machthebbers in Moskou, die in het zadel wordt gehouden door die zelfde machthebbers. Als dat maar goed blijft gaan.

9a

Met de twee flessen wodka als trofeeën op mijn schoot zoeven we met gezwinde snelheid richting Bag-Chonos. Totdat we ergens rechtsaf slaan. Onmiddellijk mindert de chauffeur, noodgedwongen, vaart. We hoeven overduidelijk niet tot ‘Gat-in-de Grond’ te wachten, alvorens te worden geconfronteerd met gaten in de weg. Laverend tussen kuilen, gaten, ontbrekende stukken of juist opgehoopte brokken asfalt blijven we desondanks in een behoorlijk tempo doorrijden. Kalmuks temperament maakt langzaam rijden waarschijnlijk tot een onmogelijkheid.

De steppe links, rechts en recht vooruit is prachtig. Vlak. Vlakker. Vlakst. Als een Noordoostpolder in het kwadraat. De lucht is blauw, alleen hoog aan de hemel zie ik wat wolken. Alle in de vorm van een wollig schaap. Alsof iemand mij wil vertellen dat het schaap, waarvan ik gisteren het doodvonnis heb getekend, in veelvoud naar het hiernamaals is verdwenen.

142

Na een half uurtje hotseknotsen staat daar plotseling een zwaaiende man. Naast een oude Lada Neva. ‘Pech onderweg.’ ‘Die arme kerel.’ ‘En dat in deze contreien.’ ‘Het zal je maar overkomen.’ Mijn gedachten schokken simultaan aan de stuiterende Hyundai. Per slot van rekening, zo’n Neva staat niet meteen bekend als betrouwbaar en solide. Maar mijn zelfbedachte theorieën kloppen geenszins. Want Valeri, zoals de zwaaiende man blijkt te heten, is onze gastheer vanavond en vannacht. Een grimas van oor tot oor verraadt dat hij in een bijzonder goede bui is. Wat nog eens bevestigd wordt wanneer hij mij, van louter plezier, hardhandig op mijn schouder slaat.

Hij stapt in zijn Neva. Gebaart dat we hem moeten volgen. Schakelt naar een niet vermoede versnelling. En stuift op weg. De Hyundai is kansloos tegen zoveel geweld en snelheid. Valeri stuift over de steppe als ware hij een saiga-antilope. In een ommezien worden we op grote achterstand gezet. Maar goed dat het hier vlak is, anders waren we alsnog hopeloos verloren geraakt. Gefrustreerd verzucht onze chauffeur dat, bij gebrek aan een airco, de hitte in die Neva zeer waarschijnlijk ondraaglijk moet zijn.

Een slordige twintig minuten later stappen we uit bij een boerderij. Idyllisch gelegen in absoluut niemandsland. Niets of niemand in de buurt, behalve honderden kalkoenen, kippen en varkens. Ook ontwaar ik één paard. Ze snateren, kakelen en knorren dat het een aard heeft. Alsof de gehele dierenwereld in een staat van paniek verkeert. Wellicht omdat gisteren dat schaap hier het leven liet? Alleen het paard is stil. Het edele en stijlvolle dier verwerkt haar emoties in stilte. Te midden van deze drukte maak ik kennis met Anatoli, de boerenknecht. Een man van geen woorden, zoals ik later vandaag en vanavond zal ondervinden.

Vooraleer het eet- en drinkgelag kan starten, is er nog werk aan de winkel. De koeien, die ergens op de steppe grazen, zijn volgens Valeri veel te ver van huis. Het lijkt met koeien wel hetzelfde als met mensen. Alsof het gras aan de andere kant van de steppe groener en sappiger zou zijn. Ik stap bij Valeri in de Neva, inmiddels voorbereid op de duivelse snelheden die hij hiermee weet te bereiken. We hobbelen over een niet bestaande weg richting zijn kudde. Hier aangekomen manoeuvreert hij zijn Neva als een cowboy van links naar rechts. Onderwijl zijn claxon gebruikend als lasso. De koeien, blijkbaar gewend aan deze show, luisteren gedwee. Valeri glimlacht als een cowboy. Zijn dagtaak is volbracht. Hoogste tijd voor de drank en de spijzen.

144

Valeri duikelt bij thuiskomst twee glazen en één koffiemok ergens uit een kast. In alle drie schenkt hij een fikse scheut wodka. Zijn allereerste buitenlandse gast, Russen niet meegerekend, verdient een speciale behandeling en, bovenal, een heleboel wodka. We proosten. Op de steppe. Schenken een nieuwe ronde. Proosten. Op Nederland. Een derde ronde. Een derde toost. Op de nieuwe vriendschap. Plotsklaps kijkt Valeri nog enthousiaster. Die buitenlander, die moet voorgesteld worden aan zijn familie. Zij wonen niet hier op de boerderij. Maar ergens verderop in ‘Gat-in-de-Grond’. Zo’n bezoekje heeft bovendien als voordeel dat we meer wodka kunnen inslaan. Want die twee meegebrachte flesjes, dat is zeker weten onvoldoende.

Na drie wodkaatjes stuitert die Kalmukse steppe een stuk minder. Bovendien, Valeri rijdt ook niet meer zo snel. Toch zijn we in een ommezien bij hem thuis, waar een vracht familie glimlachend op ons staat te wachten. Aan de keukentafel maak ik kennis met zijn vrouw, zonen, dochters, kleinzonen en kleindochters. Terstond staat er kaas en worst op tafel. En omdat ik er ben, ook een flesje wodka. Weer drinken we drie glazen. Weer toosten we drie keer. Volgens mij op familie, familie en nogmaals familie. Met een nieuwe voorraad wodka op de achterbank vangen we de terugtocht aan. Valeri biedt mij aan te rijden. Maar ik weiger. Mijn hoofd tolt en ik ben zeker dat ik ergens iets zal raken. Ook al is er niets dan leegte.

Terug op de boerderij is er vlees. Vlees van mijn schaap. In allerlei gedaanten en varianten. Gekookt. Gebraden. Maar de ‘gekürde’ versie komt niet op tafel. Twijfel over de juiste manier van bereiding en de komst van een buitenlander maakten Valeri en Anatoli te onzeker. Bang dat het mij niet zou smaken. Ter compensatie krijg ik enorme hoeveelheden wodka geserveerd, terwijl we praten over appels en over varkensrassen. Tussendoor bid ik tot de boeddha dat Valeri en Anatoli, net als zoveel andere Aziaten, niet bestand zijn tegen zoveel alcohol. En mijn gebeden worden verhoord. Want na een wodkaatje of vijftien vallen ze allebei simpelweg om. Letterlijk onder tafel gedronken door die lange Nederlander.

Na twee dagen in Elista, heb ik sterk de indruk dat de Kalmukken zich maar wat graag terugtrekken in hun betonnen huizen. Samenscholen in verouderde winkelcentra. Rondstruinen in het centrale park. Een bezoekje brengen aan hun prachtige boeddhistische tempel. Of een waterpijp roken in het hipste café van de stad. Hun nomadische inborst lijkt definitief plaats te hebben gemaakt voor grootstedelijk vertier. De kuddes schapen en geiten te zijn vervangen door modieuze schoentjes en glimmende iPhones. Gerechten als ‘Semdzin’ (lever gewikkeld in vet) of ‘Dotur’ (soep bereid met de ingewanden van een schaap) allang overvleugeld door het immens populaire sushi.

Toch zie ik de ogen van Elza schitterend oplichten wanneer ik haar vertel heel graag eens kür te willen eten. Ze glimlacht op verrukkelijke wijze wanneer ik zeg nieuwsgierig te zijn naar dit typische Kalmukse gerecht. Terstond belt ze haar moeder om de Kür-voorbereidingen in gang te zetten. Kür, het zal waarschijnlijk geen enkel belletje doen rinkelen, maar een Kalmuks hart klopt hiervan spontaan een heel stuk sneller.

Kür, ik zal het maar verklappen, is een traditioneel gerecht dat oorspronkelijk door herders werd gegeten. Weken-, zo niet maandenlang waren zij van huis. Omringd door niets anders dan de immense steppe, en duizenden schapen en geiten waarover zij hoedden. Altijd kwam er dan een dag waarop zij al het van huis meegebrachte voedsel hadden verorberd. Of dat zij de aanwezigheid van al dat potentiële malse vlees rondom niet langer konden aanzien. Zomaar een schaap of geit slachten en deze op een vuurtje roosteren, was echter geen optie. Plotseling opduikende eigenaren zouden het net gedode dier zonder pardon in beslagnemen. En de daders zeer waarschijnlijk zwaar straffen. Dus bedachten de herders een list. In vijf eenvoudige stappen, maar met een verbluffend resultaat. Eén: ze groeven een kuil. Twee: ze slachtten een schaap. Drie: ze propten al het vlees (en de rest) in de maag van het geslachte dier. Vier: ze plaatsten de maag met inhoud in de kuil en dekten die netjes toe met een laagje zand. Vijf: ze maakten precies op die plek een vuur, zogenaamd om hun koude handen te verwarmen. Daarna was het slechts een kwestie van geduldig wachten. Vierentwintig uren om precies te zijn, zoveel tijd was nodig om het vlees gaar te laten sudderen, alvorens het feest kon losbarsten.

Dit gerecht heb ik dus zojuist besteld bij Elza. Gelet op het bovenstaande stappenplan mag het duidelijk zijn dat ik niet eerder dan morgen van de kür zal kunnen proeven. Elza spreekt inmiddels bijna voortdurend met haar moeder, die overduidelijk enorm enthousiast is over mijn plan. Zo krijg ik te horen dat ik een heel schaap moet kopen. Van een boer uit Bag-chonos – wat zoveel betekent als ‘Kleine Wolven’ of ook wel ‘Gat-in-de-Grond’ – een dorpje zo’n vijftig kilometer van Elista. Een goed Kalmuks schaap van zo’n zeventig kilo, zo leer ik, kost 5000 roebels (rond de € 80). Ik knik dat het prima is en heb daarmee een doodvonnis getekend. Het schaap is van mij en zal morgen op traditioneel Kalmukse wijze aan mij worden geserveerd.

169

Op kür-dag zelf hoor ik rond het middaguur een flinke klop op mijn deur. Elza, haar moeder en een vriendin staan glimlachend en, zo heb ik de indruk, zwaar ongeduldig op mijn stoep. Tijd om te gaan, zo vertellen hun lichamen en hun ogen. Ik stap in een nieuwerwetse Hyundai. Op naar ‘Gat-in-de-Grond’ neem ik aan. Maar dat blijkt toch niet helemaal zo te zijn. Want alvorens de stad te verruilen voor het platteland dienen we eerst nog een overlevingspakket samen te stellen. In de supermarkt kopen we groente, fruit, vruchtensappen, water, thee en toiletpapier. Ik kijk verbaasd. Uiteindelijk is het de bedoeling dat we morgenochtend alweer zullen terugkeren. Maar de ingeslagen voorraden zijn meer dan voldoende om een weeshuis te voeden. En dan te bedenken dat we ook nog een heel schaap mogen verorberen vandaag.   

Alleen met de wodka wil het, tot groot verdriet van een ieder, niet zo vlotten. Vandaag is het hier namelijk de laatste dag van het schooljaar, en om te voorkomen dat de feestvierende scholieren zich zullen bezatten, is Elista volledig drooggelegd. Onzinnige maatregel natuurlijk. Reken er maar op dat die scholieren allang de benodigde drank hebben ingeslagen. De enigen die lijden onder de maatregel zijn wij. Bij elk winkeltje dat wodka zou kunnen verkopen, maant Elza’s moeder de chauffeur te stoppen en stapt zij naar binnen. Maar niet meteen met het gewenste resultaat. Ze is echter vastberaden. Immers, een kür zonder wodka is een bij voorbaat mislukte kür. Uiteindelijk slaagt zij. Natuurlijk. Ergens in een achteraf straatje. Verrukkelijk glimlachend keert zij terug met twee flessen wodka. Het voorspel eindigt met een climax. Benieuwd hoe extatisch de daad zal zijn.

Het stadionnetje van FK Loetsj-Energia Vladivostok, de plaatselijke voetbaltrots, ziet er op deze februaridag troosteloos en rommelig uit. Het speelveld is bedekt onder een flinke laag sneeuw en ijs. De twee tribunes langs de lange zijden van het veld ogen vervallen. Overduidelijk iets te lang verwaarloosd. Een fiks likje verf is wel het minimale waarop ze recht hebben. Ook liggen er her en der planken, stenen en ander bouwmateriaal. Misschien omdat er binnenkort een poging zal worden ondernomen de gehele mikmak hier eens flink op te kalefateren? Of is dit de eerste aanzet tot het bouwen van tribunes achter de doelen? Bij de ingang zie ik een affiche van wat waarschijnlijk de laatste thuiswedstrijd is geweest: FK Loetsj-Energia versus Tjoemen, een stadje ergens in Siberië, zo’n slordige 7000 kilometer westwaarts. Niemand die de moeite heeft genomen alvast een plakkaat op te hangen waarop de eerstkomende thuiswedstrijd staat aangekondigd. Alsof het maar de vraag is of FK Loetsj die enorm lange winterstop überhaupt zal overleven.

Tegenwoordig vertoeft FK Loetsj op het tweede Russische niveau, waar het tamelijk troosteloos in de middenmoot bivakkeert. Maar minder dan tien jaar geleden was dit wel anders. Toen speelde de ploeg op het hoogste niveau. FK Loetsj-Energia was destijds een echte reuzendoder. En dit aftandse stadionnetje waar de kille oceaanwind vrij spel heeft, een onneembare vesting. Dit was de uitwedstrijd waar alle Moskouse ploegen en het Peterburgse Zenit het hele jaar met klotsende oksels over spraken. Niet alleen vanwege het overbruggen van een afstand van zo’n 9000 kilometer en zeven tijdzones. Vooral toch omdat zij wisten dat de spelers van FK Loetsj zich 90 minuten lang als hongerige wolven op hun gejetlagde lichamen en geesten zouden storten.  

De keeper van CSKA verzuchtte ooit, net nadat zijn team met 4-0 was afgedroogd door een ongenaakbaar FK Loetsj, dat wat hem betreft de uitwedstrijd in Vladivostok zou moeten worden geschrapt. ‘Laat ze maar in die Japanse J-league gaan spelen’, was zijn commentaar. Qua logistiek eigenlijk helemaal geen slecht idee, aangezien Japan maar een uurtje vliegen is vanaf Vladivostok.

Die keeper mag natuurlijk klagen, ook in Rusland. Maar eigenlijk heeft hij geen recht van spreken. Het zijn toch vooral de spelers van FK Loetsj zelf die mogen mopperen over vlieguren en tijdzones. Want om de week reizen zij vanuit Vladivostok naar elders in Rusland. Dit seizoen, onder andere, drie keer naar Moskou, twee keer naar Sint Petersburg en één keer naar Kaliningrad, de Russische exclave vlakbij Polen. Zelfs voor de derby van het Oosten, tegen SKA Khabarovsk, moeten zij toch nog 750 kilometers reizen.    

Dat afstand prima overbrugbaar is, bewezen drie doorgewinterde diehard fans van Zenit. Clubliefde en jeugdige gekkigheid maakten dat zij besloten hun team ook in het verre oosten van Rusland te steunen. En zo togen zij op weg. In een oude Honda overbrugden zij de schrikbarende afstand van Sint Petersburg naar Vladivostok. Zo’n 9.500 kilometer over Russische snelwegen, over de Oeral, dwars door Siberië en dan nog een heel stuk rechtdoor. Voor een wedstrijdje van 90 minuten! Gelukkig zagen ze hun team winnen. Dat dan weer wel. Met een blij gemoed begonnen ze dan ook aan de even lange terugreis. Zonder al te veel succes. Al in Vladivostok gaf hun auto er definitief de brui aan. Zoveel kilometers in zo’n korte tijd was te veel voor het Hondaatje. En dus restte ze niets anders dan op de trein te stappen. Een erbarmelijke reis van zeven lange dagen. Ze rolden Sint Petersburg net op tijd binnen om de eerstvolgende thuiswedstrijd van hun helden niet te hoeven missen. Toch kent dit verhaal een happy end. De spelers van Zenit, dusdanig onder de indruk van zoveel clubliefde, schonken deze supporters een nieuwe auto. En die oude Honda? Die staat nu in het museum van Zenit.

FK Loetsj was dus gevreesd en de ambitieuze voorzitter droomde al hardop van Europees voetbal. Tot grote schrik van de UEFA. Vanuit West-Europa is Vladivostok, inclusief een overstap in Moskou, toch snel een uurtje of vijftien verderop. Best kans dat het tijdsverschil en de lange reis FK Loetsj ook in Europa tot een gevaarlijke outsider voor eender welke titel zou kunnen maken. Maar zover zou het nooit komen, want uiteindelijk bleek het team te zwak om te kunnen blijven profiteren van die-einde-van-de-wereld-locatie. Tot groot verdriet van de voorzitter en tot grotere opluchting van de UEFA.

Het is, godbetert, nog geen zes uur. En toch sta ik al naast mijn bed. Net gewekt door het woedende geluid van mijn telefoon. Zo vroeg sta ik thuis bij lange na niet op. Maar vandaag, hier in het bruisende Elista dus wel. Ik slurp een oploskoffie naar binnen. Hap terloops wat van het donkere Russische brood. Tijd voor een uitgebreid ontbijt heb ik niet. Voldoende honger evenmin.

Klokslag zes uur hoor ik een harde klop op mijn voordeur. Tegelijkertijd wenst een luide stem mij ‘goedemorgen’. Alsof mijn vroege bezoeker vreest dat ik nog op één oor lig. Iets te enthousiast, zeker voor de tijd van de dag, ruk ik de deur open en heet Kirsan van harte welkom. Ik ken Kirsan eigenlijk niet. Pas gistermiddag ontmoette ik hem voor de allereerste keer. Op het centrale plein. Ik vroeg hem om een sigaret. We raakten in gesprek en binnen tien minuten nodigde hij me uit vandaag samen een excursie te maken. Ik stemde in, zoals duidelijk mag zijn. En dus is hij deze ochtend mijn gids en chauffeur. Dat we zo vroeg vertrekken, heeft natuurlijk een reden. Zeer ruim voor het middaguur, zeg maar rond een uur of tien, is het buiten namelijk al niet meer te harden. Dan is er maar één optie, ergens in de nabijheid te verblijven van een goedwerkende airconditioning.

Zo’n 25 kilometer buiten Elista staat een boom. En naar deze boom zijn wij vanochtend onderweg. Hier in Kalmukkië zijn de meeste bomen van een mini-formaat. Net als de bewoners trouwens. Maar dit exemplaar is groot, sterk, oud en stamt wellicht zelfs af van de beroemde bodhiboom in Bodghaya (voor de minder ingewijden, dit is de boom waaronder de boeddha verlichting bereikte). Meer dan voldoende redenen om deze boom heilig te verklaren. Onderweg zie ik vooral glooiende mini-heuvels en verdord gras. Het mag dan nog maar juni zijn, de Kalmukse zon schijnt al zo onbarmhartig dat het gras en het overige groen de ongelijke strijd allang hebben opgegeven.

Kirsan vertelt honderduit over zijn volk, de gewoontes, de rijke cultuur, zijn koeien en vooral over de geschiedenis. Ik heb geen idee of er een top tien van volkeren en turbulente geschiedenissen bestaat, maar indien wel, dan vind ik dat de Kalmukken hierin een topklassering verdienen. Langgeleden vertrokken ze uit het zuiden van Siberië. Volgens sommigen omdat er een gebrek was aan grazige weiden voor hun enorme kuddes schapen. Volgens anderen omdat zij  de dominantie van hun buren, de Mongoolse Dzungar stam, meer dan zat waren. Wat ook de waarheid is, in een gespreid bedje kwamen de Kalmukken bepaald niet terecht.

Allereerst, daar waar sappige graslanden zijn, zijn doorgaans ook mensen en kuddes. Evenzo op de steppes ten westen van de Kaspische Zee en ten noorden van de Kaukasus, de plek waarop de Kalmukken hun oog hadden laten vallen. Na een reis van vele duizenden kilometers waren ze echt te moe om nog langer te zoeken naar maagdelijke weides. Ze hadden nog juist genoeg energie om de Nogai, een Turkssprekend volk, met een fikse dosis geweld naar de Krim te verdrijven. Zo verkregen ze het  alleenrecht alhier. Geen irritante en machtswellustige concurrenten en meer dan voldoende voedsel voor mens en dier. Maar helaas voor een ieder die de Kalmukken een warm hart toedraagt, erg lang duurde deze idylle bepaald niet.

Het is wellicht het lot van alle nomaden. Waarheen ze ook gaan, altijd zijn er volkeren die menen recht te hebben op hetzelfde stukje land. Het is om moedeloos van te worden. Helaas voor de Kalmukken, zij moesten wedijveren met het dominante, arrogante tsaristische Rusland. Een ongelijke en kansloze strijd natuurlijk. En zo werden ze, binnen 25 jaar na aankomst, feitelijk opgeslokt door het machtige Russische rijk. Met alle gevolgen van dien.

Zonder de tsaren te kort te willen doen, het is toch Stalin, inderdaad daar is hij weer, die wat betreft agressie en machtsmisbruik, de kroon spant. Terwijl veel Kalmukse mannen in het Rode Leger dienden en hun leven riskeerden om nazi-Duitsland te verslaan, besloot Stalin de achtergeblevenen te deporteren. Omdat hij ze betichtte van verraad en samenzwering met de vijand. Als vee werden ze afgevoerd naar ver weggelegen oorden. Niet, zoals veel andere volkeren, naar één plek maar verspreid over grote delen van Siberië en Centraal-Azië. Pas na de dood van Stalin, twaalf jaar na de deportatie, werd het ze geleidelijk aan weer toegestaan terug te keren.

Langer dan een decennium elders leven, zonder communicatiemiddelen, het mag duidelijk zijn dat dit niet zonder gevolgen is gebleven. Zo spreken tegenwoordig opvallend weinig Kalmukken nog hun eigen taal. Bovendien, terugkeren naar huis was bepaald niet eenvoudig. Want Jozef zou Stalin niet zijn, wanneer hij niet bedacht zou hebben dat de huizen van de gedeporteerde Kalmukken evengoed zouden kunnen worden bewoond door Russen. Geen idee eigenlijk of al die Russen geheel vrijwillig naar hier kwamen. Feit is wel dat ze nooit meer weggingen. Ook niet toen de Kalmukken terugkeerden.

De Kalmukken, bang voor nieuwe problemen, besloten geen heisa te maken over hun verloren bezit. Het zou immers best kunnen dat dit de nieuwe heersers in het verkeerde keelgat zou schieten. Met alle potentiële gevolgen van dien. In plaats van toestanden te creëren, bouwden ze gewoon nieuwe huizen. Niet in de buurt van de Russen maar elders in het land. Aan integratie hadden ze, logischerwijs, weinig behoefte. Bovendien, er was plek genoeg.

En zo komen we aan bij de boom. Inderdaad, een prachtig exemplaar. De stoepa’s rondom, er staan d’r tien in totaal, zijn nog prachtiger. Om elke stoepa loop ik drie rondjes. Onderwijl denk ik louter positief en wens ik iedereen het allerbeste. En dat is nog best hard werken na al die verhalen van daarnet.

Het is hier leeg. En stil. Ik zit in een cafetaria, in een nederzettinkje ergens tussen Volgograd en Elista. Niets verstoort de rust. Zelfs de TV, doorgaans een bron van herrie in dit soort tentjes, houdt zich eerbiedig gedeisd. Andere klanten zijn er niet. En de twee dames van dienst geven ook geen kik. Ze kijken me eerder enigszins schuchter aan. Alsof ze bang zijn dat ik plotseling een enorme herrie zal produceren. Maar waarom zou ik? De stilte past perfect bij de omgeving. Ik drink een theetje en laat onderwijl de afgelopen rit nogmaals de revue passeren.

Drie uurtjes geleden nog maar vertrok ik uit Volgograd, wellicht beter bekend onder de oude naam Stalingrad. Daar was het druk met mensen, met auto’s en met herrie. Het regende er. Keihard. Maar nu? Waar ik ook kijk, ik zie niet anders dan een immense steppe. Hoe ik ook luister. Ik hoor niets dan stilte. De hitte zindert aan de horizon. Ondanks het feit dat ik geen enkele landsgrens heb gezien, heb ik heel erg sterk de indruk in een ander land rond te reizen. En dan vooral nog omdat de mensen er opeens zo heel anders uitzien. Van op Poetin gelijkende mannetjes en potige baboesjka’s naar look-a-likes van Dzjengis Khan. Is dit ook Rusland?

Kalmukkië, want daar ben ik, is groter dan Nederland en België tezamen. Toch wonen er slechts 275.000 mensen, van wie meer dan een derde in de hoofdstad Elista. Ooit in een zeer ver verleden vertrokken de Kalmukken uit het zuiden van Siberië naar hier. Over het waarom woedt nog steeds een discussie. Sommige historici claimen dat zij vertrokken vanwege het gebrek aan grazige weiden voor hun enorme kuddes schapen. Anderen denken dat zij de dominantie van hun buren, de Mongoolse Dzungar stam, meer dan beu waren. Wat ook de reden is geweest, het verklaart wel waarom het niet al te veel verbeeldingskracht behoeft om de Mongoolse horden hier over die uitgebreide steppe te zien stuiven.

Ook verklaart het meteen het toch wel opmerkelijke feit dat Kalmukkië het enige gebied in Europa is waar de meerderheid van de bevolking praktiserend boeddhist is. En dat willen de Kalmukken weten ook. Ten tijde van de Sovjetunie was het ze verboden hun overtuigingen publiekelijk te tonen. Maar tegenwoordig is het allemaal een stuk relaxter op dit vlak. Dankzij de hernieuwd verkregen vrijheid beleeft het boeddhisme een enorme opleving. Onder andere te zien aan de bouw van de ene na de andere boeddhistische tempel. De spiksplinternieuwe tempel in Elista, de grootste in gans Europa, werd bijvoorbeeld binnen één jaar uit de grond gestampt.

Die hernieuwde vrijheid maakte ook de weg vrij voor de Dalai Lama, die hier sinds het uiteenvallen van de Sovjetunie twee keer op bezoek is geweest. Vanzelfsprekend, tot grote vreugde van alle Kalmukken, die voor deze gelegenheden massaal uitrukten. Maar de laatste jaren komt hij niet meer. Niet omdat hij niet wil, maar omdat hij niet mag. Want ook voor Rusland weegt de economische ontwikkeling zwaarder dan religieuze overtuigingen van een minderheid. Zeker in deze barre tijden. En dus paait Rusland de Chinezen door de Dalai Lama te weigeren. Genoeg reden om bozig en verdrietig te zijn, zou ik denken. Maar de Kalmukken halen hun schouders op over zoveel onrecht en gaan onverdroten voort met bouwen.

De tempel in Elista is met afstand het mooiste gebouw van de stad. Ook een buitenstaander voelt hier de liefde en de toewijding voor boeddha. Mede dankzij de betrokkenheid van de vele vrijwilligers. Zij vegen de paden. Wieden het onkruid. Maaien het gras. Zorgen voor de kleurige bloemperkjes. Onderwijl glimlachen ze vriendelijk naar de bezoekers. Ik loop een rondje rondom de tempel, draai aan gebedsmolens en plotsklaps verdwijnen mijn woeste en wrede gedachten. Om plaats te maken voor vredige en blije.

Dat het hier niet louter liefdevol en vredig is, ondervond die ene jongeman uit het naburige Dagestan. Op bezoek in Elista meende hij te kunnen piesen op het centrale plein. Misschien omdat hij hoge nood had. Misschien omdat dit gebruikelijk is in Dagestan. Misschien omdat hij van nature enigszins boers en onbehouwen was. Misschien omdat hij de Kalmukken wilde beledigen. Tot op de dag van vandaag weet niemand de ware reden. Simpelweg omdat er nooit naar is gevraagd. Hoe dan ook, de Kalmukken voelden zich beledigd. Niet vanwege dat piesen overigens. Maar omdat op datzelfde plein een beeld van boeddha staat. En met zijn actie had deze jongeman uit Dagestan het beeld ontheiligd. Op sociale media werd deze schanddaad in no-time een hot topic. Met als gevolg dat velen, met name jongelui, in hun auto stapten en naar Elista togen. Een woedende menigte, geleid door de woestelingen uit Oost-Kalmukkië (!), verzamelde zich voor het hotel waar de jongeman uit Dagestan overnachtte. Zij eisten zijn hoofd. En niets minder dan dat. Pas na bemiddeling van politie, zijn oprechte excuses en de belofte onmiddellijk te vertrekken, kalmeerden de gemoederen.

Maar vandaag heerst er rust. Vandaag is het stil. En ik weet heel zeker dat ik niet degene zal zijn die de boel op stelten zal zetten.