Vladikavkaz, de hoofdstad van Noord-Ossetië, roept waarschijnlijk niet meteen beelden van massatoerisme op. Waarschijnlijker roept het helemaal geen beelden op. Wellicht dat de echte voetbalkenner nog weet heeft van Alania Vladikavkaz, de plaatselijke voetbalclub? In 1995 kampioen van Rusland. Maar dat het de grootste stad in de noordelijke Kaukasus is en het economisch, wetenschappelijk en cultureel centrum zal voor velen onbekend zijn.
Een jaar of tien geleden, hoorde ik voor het eerst van deze stad. Toen namelijk, stond ik aan de andere kant van de grens, ergens in Zuid-Ossetië (toen nog Georgië). En daar zag ik op een bord: Vladikavkaz 100 kilometer. Pin me niet meteen vast op het aantal kilometers. Misschien stond er wel 20 of misschien wel 200. Ik weet het echt niet meer. Maar dat er Vladikavkaz stond, daarvan ben ik al tien jaar zeker. En geef toe, zo’n naam maakt nieuwsgierig. Vooral als je weet dat Vladikavkaz ‘Heerser van de Kaukasus’ betekent.
Op het busstation is het druk. Bussen met bestemming Grozny en Makhachkala (inderdaad de stad van Anchi, de voetbalclub waar Guus Hiddink tegenwoordig een dubieus salaris opstrijkt). Minibussen naar Beslan en Nalchik. Ze associëren allemaal met oorlog, terreur, gevaar. Hetzelfde geldt overigens voor Vladikavkaz. Want tijdens de Tsjetsjeense oorlogen ontplofte hier op de markt met enige regelmaat een bom. Gelukkig voor de bewoners is het hier nu een stuk rustiger en veiliger. Hopelijk dat dit zo blijft, want de regio blijft natuurlijk wel explosief.
Ik besluit het station te laten voor wat het is en een taxi te nemen. Een dikkige man met een vlekkerig gezicht, gekleed in een kapotte spijkerbroek en een smoezelig t-shirt, rijdt me maar wat graag voor een paar roebels naar het centrum. Zijn Lada is in erbarmelijke staat. De passagiersstoel ontbreekt zelfs helemaal. Ramen kunnen niet open. De snelheidsmeter werkt niet. Gordels zijn er, uiteraard, niet. En tijdens het rijden hoor ik allerlei vreemde geluiden. Daarbij de weg is slecht, vol gaten. Maar dit alles belet de chauffeur niet in hoog tempo door de stad te slalommen. Vanzelfsprekend niet.
Ik laat me afzetten bij de moskee. Het meest opvallende en misplaatste gebouw hier. Opvallend omdat het prachtig kleurrijk is. Misplaatst omdat de bevolking hier in overgrote meerderheid christelijk is. De beheerder wuift me vriendelijk naar binnen. Ik hoef zelfs mijn schoenen niet uit te doen. Het is er koel, rustig en stil. Een grotere tegenstelling met die gewelddadige wereld van weleer is haast niet denkbaar.
De omgeving van de moskee geeft eenzelfde indruk. Rustig en stil dus. Een permanente kermis aan de oevers van de Terek rivier, met een reuzenrad, suikerspinnen, een draaimolen en meer van dit soort pret, voelt helemaal lieflijk aan. Ik bestel een koffie op een zonovergoten terras en kijk naar de sloom ronddraaiende apparaten. Er gebeurt niets en toch is het vermakelijk.
Ook de hoofdstraat, Prospekt Mira, ademt dezelfde sfeer. Vooral ook dankzij het feit dat hier geen auto’s rijden. Oude huizen afgewisseld met wat winkels en restaurants. Bomen zorgen voor schaduw. Op de talrijke bankjes zitten moeders en vaders. Kinderen hollen onbekommerd rond. En het mooiste is dat overal op straat uit vele luidsprekers muziek schalt. Radio Gorax (Bergen) trakteert haar publiek op La Bamba, Piano Man en Boston’s Amanda. Ik neurie vrolijk mee en kan het zelfs niet laten af en toe mee te zingen. Vladikavkaz zorgt dat ik in een opperbeste stemming geraak.
In het Bavaria restaurant zit ik in een lommerrijke tuin. Onder de bomen staan her en der tafeltjes verdekt opgesteld. Misschien om jong geliefden de kans te geven ongestoord wat aan elkaar te frunniken. Ook hier is muziek, soortgelijk als op straat. Ik bestel een sakharadzhin, een Osseetse variant van een pizza en een lokaal biertje. Het smaakt fantastisch en het maakt dat mijn stemming nog beter wordt. Wat ik ook verwachtte van Vladikavkaz, dit in ieder geval niet.
Na het avondmaal besluit ik terug te gaan naar Nalchik. Terug naar mijn hotel. Op straat stop ik een oude Lada met een nog oudere bestuurder. Hij knikt verheugd als ik hem vertel dat ik naar Nalchik wil. Een mooi ritje, zo lees ik op zijn gezicht. Bij het benzinestation tankt hij en vult de olie en het water bij. Op mijn vraag of zijn auto het nu weer doet, antwoord hij: ‘als een vliegtuig’. Ik glimlach om zijn antwoord. Maar al snel realiseer ik me dat het helemaal geen grap was. Al rokend geeft hij gas. En in vliegende vaart keer ik terug.