Archive for August, 2012

Vladikavkaz, de hoofdstad van Noord-Ossetië, roept waarschijnlijk niet meteen beelden van massatoerisme op. Waarschijnlijker roept het helemaal geen beelden op. Wellicht dat de echte voetbalkenner nog weet heeft van Alania Vladikavkaz, de plaatselijke voetbalclub? In 1995 kampioen van Rusland. Maar dat het de grootste stad in de noordelijke Kaukasus is en het economisch, wetenschappelijk en cultureel centrum zal voor velen onbekend zijn.

Een jaar of tien geleden, hoorde ik voor het eerst van deze stad. Toen namelijk, stond ik aan de andere kant van de grens, ergens in Zuid-Ossetië (toen nog Georgië). En daar zag ik op een bord: Vladikavkaz 100 kilometer. Pin me niet meteen vast op het aantal kilometers. Misschien stond er wel 20 of misschien wel 200. Ik weet het echt niet meer. Maar dat er Vladikavkaz stond, daarvan ben ik al tien jaar zeker. En geef toe, zo’n naam maakt nieuwsgierig. Vooral als je weet dat Vladikavkaz ‘Heerser van de Kaukasus’ betekent.

Op het busstation is het druk. Bussen met bestemming Grozny en Makhachkala (inderdaad de stad van Anchi, de voetbalclub waar Guus Hiddink tegenwoordig een dubieus salaris opstrijkt). Minibussen naar Beslan en Nalchik. Ze associëren allemaal met oorlog, terreur, gevaar. Hetzelfde geldt overigens voor Vladikavkaz. Want tijdens de Tsjetsjeense  oorlogen ontplofte hier op de markt  met enige regelmaat een bom. Gelukkig voor de bewoners is het hier nu een stuk rustiger en veiliger. Hopelijk dat dit zo blijft, want de regio blijft natuurlijk wel explosief.

Ik besluit het station te laten voor wat het is en een taxi te nemen. Een dikkige man met een vlekkerig gezicht, gekleed in een kapotte spijkerbroek en een smoezelig t-shirt, rijdt me maar wat graag voor een paar roebels naar het centrum. Zijn Lada is in erbarmelijke staat. De passagiersstoel ontbreekt zelfs helemaal. Ramen kunnen niet open. De snelheidsmeter werkt niet. Gordels zijn er, uiteraard, niet. En tijdens het rijden hoor ik allerlei vreemde geluiden. Daarbij de weg is slecht, vol gaten. Maar dit alles belet de chauffeur niet in hoog tempo door de stad te slalommen. Vanzelfsprekend niet.

Ik laat me afzetten bij de moskee. Het meest opvallende en misplaatste gebouw hier. Opvallend omdat het prachtig kleurrijk is. Misplaatst omdat de bevolking hier in overgrote meerderheid christelijk is. De beheerder wuift me vriendelijk naar binnen. Ik hoef zelfs mijn schoenen niet uit te doen. Het is er koel, rustig en stil. Een grotere tegenstelling met die gewelddadige wereld van weleer is haast niet denkbaar.

          

 

 

 

 

 

 

De omgeving van de moskee geeft eenzelfde indruk. Rustig en stil dus. Een permanente kermis aan de oevers van de Terek rivier, met een reuzenrad, suikerspinnen, een draaimolen en meer van dit soort pret, voelt helemaal lieflijk aan. Ik bestel een koffie op een zonovergoten terras en kijk naar de sloom ronddraaiende apparaten. Er gebeurt niets en toch is het vermakelijk.

Ook de hoofdstraat, Prospekt Mira, ademt dezelfde sfeer. Vooral ook dankzij het feit dat hier geen auto’s rijden. Oude huizen afgewisseld met wat winkels en restaurants. Bomen zorgen voor schaduw. Op de talrijke bankjes zitten moeders en vaders. Kinderen hollen onbekommerd rond. En het mooiste is dat overal op straat uit vele luidsprekers muziek schalt. Radio Gorax (Bergen) trakteert haar publiek op La Bamba, Piano Man en Boston’s Amanda. Ik neurie vrolijk mee en kan het zelfs niet laten af en toe mee te zingen. Vladikavkaz zorgt dat ik in een opperbeste stemming geraak.

In het Bavaria restaurant zit ik in een lommerrijke tuin. Onder de bomen staan her en der tafeltjes verdekt opgesteld. Misschien om jong geliefden de kans te geven ongestoord wat aan elkaar te frunniken. Ook hier is muziek, soortgelijk als op straat. Ik bestel een sakharadzhin, een Osseetse variant van een pizza en een lokaal biertje. Het smaakt fantastisch en het maakt dat mijn stemming nog beter wordt. Wat ik ook verwachtte van Vladikavkaz, dit in ieder geval niet.

Na het avondmaal besluit ik terug te gaan naar Nalchik. Terug naar mijn hotel. Op straat stop ik een oude Lada met een nog oudere bestuurder. Hij knikt verheugd als ik hem vertel dat ik naar Nalchik wil. Een mooi ritje, zo lees ik op zijn gezicht. Bij het benzinestation tankt hij en vult de olie en het water bij. Op mijn vraag of zijn auto het nu weer doet, antwoord hij: ‘als een vliegtuig’. Ik glimlach om zijn antwoord. Maar al snel realiseer ik me dat het helemaal geen grap was. Al rokend geeft hij gas. En in vliegende vaart keer ik terug.

Zondagmorgen acht uur en ik sta al op het station. Van Krasnodar. Te wachten op de trein naar Sochi. Ondanks het vroege uur is het al flink warm. Zelfs op slippertjes, in kort broekje en T-shirtje kostte het me nog aardig wat zweetdruppels mijn koffer de trappen op en af te slepen. Verhit en met klotsende oksels probeer ik weer op adem te komen. Nu maar hopen dat de trein modern is en een airco heeft.

Wanneer even later de trein het station binnenrolt, zie ik meteen dat mijn hoop op een airco een ijdele is. Het is een oud gevaarte. En alle ramen die open kunnen, staan dan ook open. Niet dat dit meteen veel helpt overigens. Russische treinen zijn weliswaar uitstekend warm te krijgen. Zelfs midden in de winter is het binnen met gemak dertig graden. Maar frisse en koude lucht in hartje zomer is een utopie. Dat wordt dus een warm dagje vol ontblote bovenlichamen en puffende en steunende mensen rondom. En omdat deze trein ruim 20 uur geleden al is vertrokken uit Moskou, wat betekent dat veel van mijn toekomstige medepassagiers erin hebben gegeten, gedronken, geslapen en wie weet wat nog meer, zullen ook de geuren niet meteen de aangenaamste zijn. Een combinatie van oud zweet, worsten, fruit, bier en slaap, zo vermoed ik.

Ondanks de afstand van 1.200 kilometer tussen Moskou en Krasnodar arriveert de trein stipt op tijd  op het station. Werkelijk op de minuut nauwkeurig. Ooit verbaasde ik me hierover. Inmiddels heb ik me wel gerealiseerd dat de Russische spoorwegen twee fantastische manieren hebben gevonden altijd op tijd te zijn. Allereerst, de gemiddelde snelheid ligt behoorlijk laag. Voor deze trein zo rond de 60 kilometer per uur. Inderdaad niet meteen een voorbeeld van een hogesnelheidstrein. Ten tweede, op belangrijke stations staat de trein zomaar 30 tot 40 minuten stil. Zogenaamd om bij te tanken, eventueel van machinist te verwisselen en dergelijke. Maar het geeft ook mooi de gelegenheid eventuele vertragingen probleemloos goed te maken.

Net als ik op het punt sta mijn wagon en mijn zitplaats op te zoeken, komen drie imposante dames afgedaald van de stationstrap. Ik schat ze in totaal toch op ruim 400 kilo. Twee zijn echt enorm en de derde is hard op weg enorm te worden. Gekleed in ultrastrakke leggings (welke legging zit niet strak om zulke benen?)en in niets verhullende hemdjes. Overduidelijk met de konijnen los in hun hokken. Ik kijk gebiologeerd toe. Uiterst langzaam schrijden zij voort. Op naar hun eigen wagon, zo vermoed ik. Gelukkig voor ze dat die Russische spoorwegen geen haast hebben op stations!

Of het nu mijn starende blik is, mijn opengevallen mond of slechts toeval, ik heb geen idee. Feit is wel dat de dunste van de drie, die ik toch nog steeds op 120 kilo schat, juist aan mij vraagt waar wagon 12 is. Ik antwoord in het Russisch dat ik dit niet weet. Drie woorden slechts. Maar evengoed voldoende om mijn buitenlandse afkomst te verraden. Honderdtwintig kijkt me verrukt aan en mindert langzaam vaart. Een buitenlander! Zo lees ik in haar ogen. Hier in Krasnodar! Langzaam komt ze in mijn richting geschuifeld. Het is duidelijk, ze wil meer weten van die lange. Ook dat lees ik in haar ogen.

Haar twee enorme vriendinnen hebben inmiddels gemerkt dat Honderdtwintig niet meer in de buurt is. Ook zij houden daarom langzaam halt. Ze schreeuwen naar Honderdtwintig dat ze niet moet talmen. Het is aan dovemansoren gezegd. Die trein wacht wel, maar die buitenlander wellicht niet. En zo staat ze voor me. Met iets van een begeerlijke blik. Ik kan natuurlijk makkelijk ontsnappen. Zeker weten dat ze me niet kan bijhouden. Toch blijf ik gewoon staan, het is ook veel te warm om te vluchten. Ik glimlach een beetje schaapachtig, vermoed ik. Niet precies wetend wat te doen. En zo staat zij eigenlijk ook tegenover me. Misschien realiseert ze zich dat er een kans is dat ik haar niet zal begrijpen? Misschien wilde ze mij alleen maar van dichtbij zien? Misschien is ze opeens verlegen?

Inmiddels schreeuwen haar vriendinnen moord en brand. Wat ze precies zeggen, krijg ik niet helemaal mee. Maar de ‘bljads’ en ‘sukas’ zijn niet van de lucht. Grimmigheden alom, zoveel is dus wel duidelijk. En het blijkt dat Honderdtwintig hiervoor niet ongevoelig is. Want opeens draait ze zich om, werpt me in haar draai een raadselachtige glimlach en een kushandje toe en vertrekt.